Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Bruegel

betekenis & definitie

Bruegel - (Brueghel, Breugel, Breughel), ZuidNederlandsche schildersfamilie. Pieter Bruegel de oude (Boeren Br.), omstreeks 1525—1569, Pieter Br. de Jonge (Helsche Br.), 1564, overl. na 1636; Pieter Br. III geb. 1589; Jan Br. de oude (Fluweelen Br.), 1568—1625; Ambrosius Br., geb. 1617 overl. 1675; Jan Br. de jonge 1601—1678; Ferdinand 1637; Philips Br. 1635 — na 1662; Jan Baptist, 1647—1719; Jan Peeter, 1628 — na 1662. De meestberoemde is de stamvader P. Br.

I; na hem komt Jan Br. I in aanmerking. P. I is geboren te Bruegel in de buurt van Breda. Zijn geboortejaar is onbekend; men neemt aan, dat hij ongeveer 1525 geboren is. Hij werd de leerling van den theoreticus, schilder en teekenaar Pieter Coeck van Aelst, met wiens dochter hij later in het huwelijk trad, die hem de twee zonen Jan Br. I en P. Br. II heeft geschonken. Uit den Antwerpschen tijd dateeren zijn betrekkingen tot Hieronymus Cock, den ondememenden plaatsnijder en uitgever van prenten, wiens uithangbord „Aux quatre vents” werkelijk den juisten stempel op zijn populaire werkplaats drukte.

In zijnen dienst heeft Br. jaren lang tal van teekeningen voor prenten vervaardigd; voor een groot deel niet zonder invloed van de kunst van den ouderen Hieronymus Bosch, wiens geestelijke erfenis P. Br. voor een groot deel aanvaard heeft. Ook Bosch had voor Cock gewerkt en diens teekeningen en patronen zijn voor den jongeren P. Br. blijkbaar een openbaring geweest. Door de kunst van den Bosschenaar zijn P. Br. veel zijner onderwerpen ingegeven en zijn allegorisch-populaire, eigengereide wijze van vertellen maakte hij zich eigen. Zijn teekentrant kreeg echter spoedig een ander karakter; ook een Italiaansche reis, die P. in 1553 heeft gemaakt, heeft (twee etsen van dit jaar zijn gemerkt Petrus B. fee. Romae) zijn geheel persoonlijk Nederlandsche wijze van teekenen en composeeren niet veranderd. Als schilder treedt hij, zoover men weet, eerst na zijn terugkomst uit Italië op. Zijn eerste stuk is gedateerd 1658. In 1563 trok B., volgens ’t verhaal van den schilderbiograaf van Mander voor goed van Antwerpen naar Brussel, waar hij getrouwd is.

De invloed van Hieronymus Bosch is het sterkst in de teekeningen, waarnaar veel prenten door anderen zijn vervaardigd, uit de eerste periode. Het bestanddeel van heische gedrochten, wonderlijke, allegorische en grillige verbeelding, het „oubollig gespook”, zooals van Mander het noemt, neemt in dit werk een ruime plaats in. De toon is echter gemoedelijker, humoristischer dan de ernstige, soms griezelige, soms bittere uitingen van den verbeeldingrijken leermeester. Ook aan uiterlijkheden, rechtstreeksche ontleeningen, aan !t formaat van sommige composities (rond), bemerkt men hoeveel Br. aan Hieron. B. te danken heeft. Er is nog een ander schilder, wiens naam men tot dusver niet met volmaakte zekerheid heeft kunnen noemen, die op een of andere wijze met P. Br. in verband moet worden gebracht, de zg. Monogrammist* van Brunswijk. Men is het niet er over eens of deze meester te identificeeren is met Jan van Hemmessen (overl. omstr. 1663) of met J. v. Amstel (overl. omstr. 1540).

Naast Bosch en den laatstgenoemden meester komt als voorbereider van P. Br.’s kunst nog in aanmerking: Cornelis Metsijs, een meester van geringe beteekenis, die echter ook reeds een onderwerp behandelde, dat, in een edeler variatie, later P. Br.’s meesterwerk zou worden „De blinden, die elkander geleiden*-’. Pieter Aertsen is in veel opzichten in streven met P. Br. verwant; van al deze kunstenaars geldt, dat bij hen het noordelijke element sterker is bebleken, en dat zij zich aan den overhandnemenden Italiaanschen invloed geheel of gedeeltelijk hebben onttrokken. Er is een tegenstelling opgemerkt in het gehalte van Br.’s kunst, nopens de meer populair-didactische prentontwerpen, waar de toon soms bijster ruw, soms weer bijna kinderachtig duidelijk moest zijn en de veel hooger staande zelfstandige schilderijen. P. Br. is een der grootste Zuid-Nederl. schilders vóór Rubens geweest. Wel is zijn manier soms bijna primitief, waar hij haast ongemengde kleuren binnen een vast geteekenden omtrek in bonte mengeling naast elkander zet, maar zijn schilderijen doen toch nooit onrustig. Steeds is de verdeeling zóó, dat er een of andere toon de heerschende blijft en geen enkele er koud uitvalt. Zelfs zijn schijnbaar ongemengd wit voor de merkwaardige sneeuwlandschappen hindert nooit aan de harmonie of het naturalistisch effect. Had P. Br. in Italië geen rechtstreekschen invloed ondergaan wat zijn figuren en compositie betreft, zoo mag men den indirecten invloed der Italiaansche kunst van groot formaat en zelfs dien van de berg- en zeegezichten, die hij op reis mocht aanschouwen, zeker niet onderschatten.

Zoover men uit zijn gedateerde werken, kan opmerken, heeft de reis hem eerst geheel rijp gemaakt voor zijn levenstaak. Natuurstudies, vooral figuurstudies buiten: „naar het leven” zooals hij er op zijn schetsen wel bijvoegt, had hij ook vóór de reis gemaakt, maar de geheel vreemde natuur wekte thans in hem de lust ook groote landschappen in vlugge en tegelijk fijne techniek in schetsen vast te leggen om ze later te gebruiken; het gebruik dat hij er van gemaakt heeft, blijkt ’t best uit de schitterende reeks van schilderijen, die thans in het Hofmuseum te Weenen wordt bewaard. Als stoffeering dienen vaak zeer vele kleine figuren, wier beweging in het grootsche geheel, zooals men terecht heeft opgemerkt, soms aan het krioelen van een mierenhoop doet denken. Bijbelsche onderwerpen (Kruisweg, Toren van Babel) en symbolische voorstellingen (strijd van Vastelavond en Vasten), soms ook folkloristische gevallen (de kinderspelen) worden op deze wijze door hem behandeld. Op andere werken (de seizoenen), toont hij zich een der machtigste landschapschilders van alle tijden. De stemming van zijn „Winter” en „Voorjaar”, zijn „Herfst” te Weenen is zoo overtuigend weergegeven, dat men er niet aan denkt op te merken hoe in zijn mensch- en dierfiguren soms een eigenaardige, niet te loochenen-primitieve houterigheid van beweging is overgebleven. Veeleer verhoogt deze vaak het stellig persoonlijke en humoristische karakter der stukken. Op enkele paneelen, het allegorisch rondje met den Monnik die zich uit de „ongetrouwe** wereld terugtrekt en op het stuk met de jammerlijk strompelende „blinden” (beide te Napels) schijnt hij zelfs de vroeger nog wel eens vreemde moeilijkheden van de teekening bijna geheel te overwinnen.

Als schilder van het boerenleven (Boeren-Br.), heeft hij blijkbaar op zijn tijdgenooten den grootsten indruk gemaakt en zijn composities als de „Boerenbruiloft” (Weenen) of de „Boerendans” (Weenen) geven dan ook met lichten, gemoedelijk spottenden humor en met groote nauwkeurigheid van opmerking, de gebaren, gelaatsuitdrukkingen, het geheele doen en bewegen van het boerenvolk, uiterlijk en psychisch weer. Br. toont hier een fijnen, menschkundigen blik, met iets van dat erbovenstaand-vergoelijkende, dat men later ook bij J. Steen vindt. Zijn voornaamste stukken bevinden zich te Weenen, andere in particuliere verzamelingen te Antwerpen en te Weenen, op het slot Raudnitz in Bohemen, en in Berlijn, de Musea te Brussel, Berlijn, Montpellier, Kopenhagen, Philadelphia en Madrid, bezitten eveneens echte werken van den schilder. Andere stukken worden hem met meerdere of mindere zekerheid toegeschreven. In vele gevallen heeft men het trouwens, waar P. Br. eigen hand niet geheel te herkennen is, te doen met kopieën van zijn werk, die door zijn zoon P. II zijn vervaardigd. Het aantal teekeningen en prenten naar teekeningen van zijn hand is zeer groot; men vindt ze voornamelijk in de prentenkabinetten te Berlijn, Weenen, Dresden en Parijs, ook te Amsterdam en in vele particuliere verzamelingen. Van de uitvoerig opgegeven litteratuur, die men in het Künstlerlexikon van Thieme-Becker vindt, is voornamelijk te noemen: K. v. Mander’s Schilderboek v. 1604 en 1617, uitgegeven door H. Hijmans in 1906; A. Romdahl, P. Br. d. A. u. sein Kunstschaffen. Jahrb. d. kunsthist.

Samml. d. Allerh. Kaiserh. XXV. 3, Weenen 1905; René van Bastelaer et G. H. de Loo (G. Hulin), Peter Br. Panden, son oeuvre et son temps, Brussel 1905—07. De prenten afzonderlijk uitgegeven door v. Bastelaer: Les Estampes de P. B. Brussel 1908; W. Hausenstein, Der Bauern Bruegel, 1910.

Br. Jan de Oude (gen. de Fluweelen Br., naar men zegt wegens zijn voorliefde voor fluweel en zijde in drapeeringen en costuums), geb. 1568 te Brussel, overl. te Antwerpen 1625, tweede zoon v. P. Br. d. O. Hij is ook leerling geweest van P. Goedkind, overl. 1583 te Antwerpen. J. B. betreedt in zijn kunst geheel andere wegen dan zijn vader. Hoe veelzijdig ook — zijn oeuvre omvat, zoowel landschappen als dier- en bloemstukken, ook enkele stukken met gespook en helsche voorstellingen (diableries) — mist hij toch de kracht en den grooten stijl van zijnen vader, bij wiens schildertrant hij zich in 't geheel niet aansluit. Hij werkt veelal in andere, meer gedekte harmonieën van groen, blauw en rood en zijn uitvoering is in tegenstelling met de breedheid van toets, die in het werk van den Boeren Br. treft, fijn en zeer gedetailleerd; in zijn mindere werk bijna peuterig, in de goede stalen van zijn kunst precieus en rijk. — Jan Br. is vroeg in Italië geweest; teekeningen met Italiaansche monumenten, door hem gesigneerd, zijn bekend uit het jaar 1593—94. Hij heeft Rome bezocht en is later in aanraking gekomen met den kardinaal Borromeo, voor wien hij in 1596 te Milaan heeft gewerkt. (De cyclus van de vier Elementen, in de Ambrosiana te Milaan bewaard). In 1597 werd hij lid van ’t Antwerpsche St. Lucasgilde en kort daarna verkreeg hij ook het burgerrecht in deze stad. Later heeft hij nog vele buitenlandsche reizen gemaakt; Praag (1604), Neurenberg (1616); Heidelberg heeft hij, naar zijn schetsen uitwijzen, gezien. J. Br. is een soepel en populair talent geweest; maatschappelijk steeg hij tot rijkdom en aanzien, waartoe waarschijnlijk zijn vriendschap met P. P. Rubens niet onbelangrijk bijdroeg. Herhaaldelijk heeft hij met Rubens samengewerkt (o. a. de voorstelling van het Paradijs in ’t Mauritshuis, de naakten van Adam en Eva zijn door R. geschilderd; de Madonna in een door engelen ontvouwden bloemkrans, in München; hier schilderde J. Br. slechts het bloemendecor). Ook andere schilders heeft hij op deze wijze hulp verleend, zoo H. v. Balen, Rottenhammer, Frans Francken II, Joos de Momper. Figuurtjes als stoffeering heeft hij wel in de landschappen van P. Bril en in de kerkinterieurs van P. Neefs geschilderd. Evenals Rubens was hij Hofschilder der Aartshertogen. Van zijn onbetwistbare werken dienen de 54 stukken in ’t Prado te Madrid, die in gehalte en formaat ’t meeste van zijn overige werk overtreffen, in de eerste plaats genoemd te worden; maar in zeer vele openbare verzamelingen (bovenal: Dresden, München, Schleissheim) vindt men schilderijen van zijn hand. Het aantal navolgers, wier werken men nog al eens met de zijne verwart, is echter groot. Het prentenkabinet te Weenen, (Albertina) en de verzameling van Teylers* genootschap te Haarlem bewaren authentieke, meestal met de pen geteekende, licht gewasschen teekeningen van J. Br. Een aantal plaatsnijders — waaronder J. E. en R. Sadeler, W. Hollar en N. de Bruyn de voornaamsten zijn — heeft zijn teekeningen vermenigvuldigd. Of hij zelf heeft graveerd of geëtst, is onzeker. Onder zijn leerlingen muntten uit: zijn zoon J. Br. d. J., een landschap- en bloemschilder (1601—1678), die van 1625 „meester” te Antwerpen is, wiens talent echter bij dat van zijn vader ten achter staat, en Daniel Seghers. Litteratuur over J. Br. I en II in Thieme-Becker’s Künsterlexikon. — Pieter Br. II, de tweede zoon van den Boeren Br. (bijgenaamd de Helsche Br.), geb. in Brussel 1564, overl. kort na 1636, verdient in de eerste plaats gewaardeerd te worden met van Manders bewoordingen: hij kopieerde met veel talent de stukken van zijn vader. Vele geringe varianten op zijn vaders origineeele stukken zijn van zijn hand. Niet alleen echter zijn verbeeldingskracht, ook zijn techniek en uitdrukkingsvermogen zijn heel wat geringer. Voor den landschapschilder Paul de Momper schilderde hij wel de stoffeering in diens stukken. Ook etsen naar ’t werk van zijn vader schijnt hij te hebben vervaardigd. Zijn stukken, winterlandschappen, kermissen, helsche voorstellingen en branden vindt men in de musea van Antwerpen, Brussel, Dresden, Madrid, Parijs en ook te Amsterdam, Florence, Breslau, Petersburg en Stuttgart. Litt. in Thieme-Becker’s Künstlerlexikon. Hij merkt gewoonlijk: P. Brueghel. De overige leden der familie Bruegel: Ambrosius, landschap- en bloemschilder, Jan Baptist, de stillevenschilder, bekend onder den bentnaam „Meleager”, Jan Peeter, een bloemschilder, Philips Br. en Ferdinand Br. zijn slechts meesters van ondergeschikte beteekenis geweest.

< >