Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bornoe

betekenis & definitie

Bornoe, landschap en inlandsche staat in Soedan, Midden-Afrika, aan het Tsaad Meer, hoofdst. Koeka. Het behoort thans grootendeels tot de Eng. kolonie N.-Nigeria, en reikt in ’t N. tot in het Fransche Tsaad-territ. en in ’t Z. in het Duitsche Kameroengebied. De oppervl. is ongeveer 1.500.000 K.M.2, de bevolking ongeveer 5 mill.; het N. bestaat grootendeels uit steppen- en woestijngebied van de Sahara; daar is de bevolking dun, evenals langs het Tsaad Meer, waar zich uitgestrekte moerassen uitbreiden.

Overigens is B. een zachtgolvende, op vele plaatsen vruchtbare en goed bebouwde en bevolkte vlakte. Naast den landbouw, die zonder ploeg wordt gedreven, is er de veeteelt belangrijk, die de voornaamste uitvoerproducten levert: paarden, runderen, huiden; verder omvat de uitvoer: ivoor, struisveeren, honig, was, enz. De katoenen stoffen, waarmee de bevolking zich kleedt, werden voorheen uitsluitend binnenslands vervaardigd; nu gebruikt men reeds veel Europeesch fabrikaat. Ingevoerd worden: Europeesche industrieproducten, zwavel en salpeter voor de buskruitbereiding. De Maria-Theresia-daalder is nog de meest gebruikte munt, als kleingeld gebruikt men nog de kaurischelp. De voornaamste steden zijn: het nu vervallen Koeka (eens 60.000 inw.), Ngornoe (30.000), Doloo in ’t Z. (30.000), Goedsjba (30.000). — Geen land van Soedan heeft een zoo gemengde bevolking als B. Met een oorspronkelijke bevolking (waarvan men nog de overblijfselen zou hebben te zien in de jagersvolken der Keribina en Manga aan het Tsaad Meer en bij de rivier Komadoegoe in ’t N. en de Moesgoe in ’t Duitsche Sjarigebied) vermengden zich vooral negers (Kanoeri) uit het Z., Berbersche Foelbe en Haussavolken uit het N. en W. en Arabieren en Nubiërs uit het O. De negers, hoewel lang geen zuiver ras, hebben ten getale van 1½ mill. de overhand, de Foelbe en Haussa zijn op ongeveer ½ mill., de Arabieren op ½ mill. te schatten. B. heeft in de geschiedenis van Midden-Afrika een belangrijke rol gespeeld. De oudste heerschers over het rijk behoorden waarschijnlijk tot de Tibboes uit het landschap Borkoe in de Sahara.

Het centrum van B. was toen (in de 9e eeuw) het landschap Kanem ten N.O. van het Tsaad Meer; in de 13e eeuw reikte Bornoe’s gezag tot over Fessan. Na het uiteenvallen van dat groote rijk werd toch weldra B., ongeveer in den tegenwoordigen omvang, de belangrijkste staat uit dit gebied; in de 15e eeuw reikte zijn macht tot over den Niger. Echter brachten aanvallen van Foelbe-stammen in het begin van de 19e eeuw groote verwarring. Hoewel het hun niet gelukte, het land te veroveren, werd de hoofdst. Ghasr-Eggoma door hen verwoest. Toen werd de nieuwe hoofdst. Koeka gesticht. Machtig was het rijk weer onder den in 1881 gestorven sjeik Omar, die bekend is om zijn gastvrijheid ten opzichte van Europ. reizigers.

In 1894 werd B. door een avonturier uit Nubië, den energieken en bekwamen Rabbeh veroverd en Koeka verwoest. Hij verlegde de residentie naar Dikoa ten Z. van het Meer en breidde zijn macht uit over Bagirmi en tot in Sokoto en Adamaua. Hij is in 1899 omgekomen in den langdurigen en heftigen strijd met de Franschen, die juist in dien tijd hun uitgestrekt koloniaal gebied in Midden-Afrika vestigden en die expedities op groote schaal van uit Algerië (Foureau en Lamy), Senegambië (Voulet en Chanoine) en Fransch-Congo (Gentil) tegen hem uitrustten. Toen Rabbeh’s zoon Fadel-Allah, die zich met de in Borkoe en Kanem machtige secte der Senoessi had verbonden en ook met de Engelschen betrekkingen had aangeknoopt, desondanks door de Franschen op Engelsch gebied werd aangevallen en verslagen en daarbij was gesneuveld (1901), hadden de Franschen den tegenstand in B. gebroken. In 1902 werd ook den Senoessi in Kanem een nederlaag toegebracht. Een Engelsche troepenmacht, die de Engelsche belangen in B., dat reeds door het Eng.-Fr. tractaat van 1890 voor het grootste deel als Eng. invloedssfeer was erkend, tegen de Franschen moest, handhaven, bezette daarop de verwoeste hoofdst. Koeka, waar een nieuwe sultan als vazal van Engeland op den troon werd verheven. B. werd het eerst door Europeanen bezocht in 1823 en wel door de Engelsche expeditie van Denham en Clapperton; in 1852 door Richardson, Barth en Overweg; in 1853 door Vogel en Beurmann; in 1867 door Rohlfs; in 1871 door Nachtigal; in 1892 door Monteil.

< >