Sahara - woestijngebied in N.-Afrika. Het strekt zich uit van het Atlasgebergte en de Middellandsche Zee tot den Soedan en van den Atlantischen Oceaan tot de Roode Zee. Ruim 9.000.000 K.M.2 Het is een door breuken, inzinkingen en verheffingen en vooral door windwerking gewijzigd tafelland. De grondslag bestaat uit geplooide kristallijne leien en graniet.
Alle jongere gesteenten (primaire leien, kwartsiet, woestijnzandsteen, vooral in ’t N.W., Cretaceïsche en tertiaire kalk- en zandsteen in ’t N.O.) liggen er discordant horizontaal overheen. In het W. loopen verschillende ruggen in Z.W.-N.O. richting. Van den Senegal tot de Golf van Gabes strekt zich een lagere strook uit, waarin zich het gebied El Dsjoef (120 a 150 M.), het oasegebied van Toeat en Tidikelt (130 a 180 M.) en de depressie van het Sjot Melrir (-30 M., door de 22 K.M. breede isthmus van Gabes van de Middellandsche Zee gescheiden) bevinden. De Centrale S. is over het algemeen veel hooger. Men vindt hier verschillende hooge, soms woest gekloofde plateau’s, die terrasvormig opstijgen. Hiertoe behooren de plateau’s van Tassili (1200 tot 1500 M.), Air of Asben (met basalttoppen van 1700 M.), Ahaggar (tot ± 3000 M.). Oostelijker o. a. het bergland van Tibesti, waarin de Toesidde 2700 M., de oude vulkaan Tarso 2400 M. hoog is. Dit centrale bergland is door het lagere gebied van Fezzan gescheiden van het hoogland van Tripoli, n.l. den Hammada el Homra, den Dsjebel es Soda (tot 900 M.), enz. Met een door diepe wadi’s ingesneden heuvelland daalt dit hoogland naar de smalle kustvlakte.
De O. S. is nog gebrekkig bekend. In het N. verheft zich daar het tot 700 M. hooge, uit mioceenen kalksteen bestaande plateau van Barka, het centrale deel, de z.g.n. Libysche Woestijn, schijnt een 400 a 600 M. hoog tafelland te zijn, door een reeks van depressies van Barka en de W. Egyptische woestijn gescheiden. Deze depressies zijn Audsjila +40 M., Siwah -25, Aradsj -70, Bahriëh of Kleine Oase +113, Farafra +85, Dachel +58, Chargeh +52 M. hoog. Ten Z. van de Libysche woestijn verheft zich de vulkanische Dsjebel Marra tot 1830 M. Behalve den Nijl en het N. gedeelte van den Nigerboog, vindt men in de S. geen stroomende rivieren, wel talrijke droge dalen, de z.g.n. Wadi. Deze vormen vooral in de Centrale en W. S. geheele dalstelsels, als dat der Wadi Igharghar, die in de depressie der Sjots en de Wadi Ghir, die in de laagte van Toeat uitmondt. Daarenboven vindt men talrijke ketelvormige breukdalen, waartoe ook de b.g. depressies in de O.-Sahara behooren. In zulke liggen de meeste oasen, omdat hier het grondwater dicht bij den bodem, of wel er boven staat. In het laatste geval vindt men er zoutmeren.
Behalve de reeds genoemde reeks ligt in de O. S. nog de oase Koefra, in de Centrale S. o. a. Ghadames, Ghat, Jat, Bilma en Agades, in de W. Goerara, Toeat, Adrar en vele andere. Slechts de oasen aan den Z.-rand van den Atlas (Tafilelt, die van de Wadi Draa) hebben haar ontstaan te danken aan van het gebergte afstroomende rivieren. De landschapsvormen zijn afhankelijk van de mechanische verweering, een gevolg van de groote tegenstellingen der temperaturen en van den wind, als erodeerende kracht. Men onderscheidt: 1. de rotswoestijn, waarin het gebergte fantastische vormen aanneemt, en rotspartijen soms sprekend op ruïnensteden gelijken, 2. de steenwoestijn, hammada, waar de rotsbodem in groote, soms scherpkantige steenen is stuk gesprongen, 3. de grintwoestijn, Iserir, waar de bodem meer uit afgerond grint bestaat, de zandwoestijn, Areg of Igidi, waarin het zand steeds in duinen is opgewaaid, 5. de vlakke stof- en leemwoestijn, die in de S. betrekkelijk weinig voorkomt, 6. de zoutwoestijn, Daja of Sebsja, die vooral voorkomt in laagten. De weerstandbiedende gesteenten steken als fantastisch gevormde „getuigen” of tafelbergen boven de omgeving uit. In het algemeen waaien de winden ’s zomers naar de S. toe, ’s winters van de S. af. De droge, heete, veel stof en zand opwaaiende woestijnstormen, als de Egyptische Chamsin, komen meest in het voorjaar voor. De zomerdagen zijn vaak zeer heet: soms 50° C. In den winter zijn de nachten vaak koud (Golea jaartemperatuur 24,3°, Juli 36,7°, Jan. 11,7°, uitersten +50,1° en -7°).
De neerslag is gering. Het meest regent het aan de kust en in de hoogere gebergten (Alexandrië 210 m.M., Bengasi 354 m.M., Kaap Dzjoebi 225 m.M.), in het vlakke binnenland minder, maar ook hier kunnen soms wolkbreukachtige stortregens voorkomen. Buiten de meest woeste, totaal droge woestijnstreken, de Tanesroeft, komt overal, zij het ook armoedige, plantengroei voor. Groote deelen zijn met een soort van struik- en kruidenvegetatie bedekt, meestal bestaande uit doorngewassen, als de alhagi, de retam, tamarisken, de talha of gomboom, enz. Waar meer vochtigheid voorkomt, zooals op den bodem der wadi of tegen berghellingenen vooral in de oasen, is de plantengroei rijker. Waar in het Z., bij meerderen neerslag, de „Tintoemma”, de steppe, begint met doempalmen en de acacia- en mimosenboschjes, trekt men de grens tusschen Sahara en Soedan. De zeer geringe bevolking bestaat uit oasebewoners en nomaden. De eersten vormen meestal een mengras van de oorspronkelijke Hamitische bevolking met Negers, die er als slaven gekomen zijn.
Tot de Hamiten behooren de Mooren en de Toearegs in de Westelijke S., de Tibboe of Teda in de Oostelijke, de laatsten zijn met negerbloed vermengd. De Toearegs zijn berucht om hun rooftochten, welke de Franschen trachten tegen te gaan. Ook enkele Arabische stammen nomadiseeren in de S. Zij hebben echter meer bijgedragen tot de wijziging van de kultuur, dan tot die der bevolking. Deze leeft in de oasen van irrigatie-landbouw. Vooral worden dadelpalmen gekweekt, soms ook andere vruchten (zoo in Siwah olijven) en koren. In Toeat ook tabak. In het wild groeiende producten zijn o. a. de gom van den talhaboom en kolokwinten. De veeteelt levert vooral schapen (zonder wol) en éénbultige kameelen, de jacht gazellen en struisvogels.
Voornaamste mineraal is zout, dat in sommige Sebsja’s, zooals bij Bilma, en ook als steenzout (o. a. bij Taodeni) gewonnen wordt. Het verkeer gaat met behulp van kameelkaravanen. De voornaamste karavaanwegen zijn die van Timboektoe naar Mogador, over Toeat en In-salah naar Tanger, Algiers en Tripoli en die van Sinder over Ghat en Ghadames, of over Moerzoek naar Tripoli. De W. en Centrale S. hoort, althans in naam, grootendeels aan Frankrijk. Een gedeelte van het Westel. kustgebied vormt de Spaansche bezitting Rio de Oro; Tripoli, het plateau van Barka, Fessan en Koefra vormen de Italiaansche kolonie Libye. Het grootste gedeelte der Libysche woestijn behoort aan Egypte en Engeland. Het Italiaansche gezag heeft in de binnenlanden zoo goed als niets te beteekenen. In het onafhankelijke gebied van Koefra heerschen de fanatieke Senoessiorden.