Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Boni (land)

betekenis & definitie

Boni (land) - Boni of Boné, vroeger een der leenroerige landen, thans zelfbesturend landschap op het Z.W.-lijk schiereil. van Celebes, aan de golf van B.; administrat. maakt dit landschap de onderafd. B. uit van de afd. B. van het Gouvernem. Celebes en Onderhoorigh.

Het kustland is vlak, hier en daar moerassig; het binnenland is bergachtig; de kust bezet met koraalbanken, die bij ebgetij droogliggen en dan schadelijke uitwasemingen verspreiden. Het binnenland wordt als vruchtbaar vermeld. De voorn. plaatsen in dit landschap zijn de gelijkn. hoofdpl., in het binnenland gelegen, 6 uren gaans van de belangrijkste havenplaats, Badjoa; voorts de handelsplaats Pompanoea aan de rivier Tjenrana, die ten deele de grens met Wadjo vormt. Boni en zijn onderhoorigheid Lamoeroe worden bestuurd door een vorst. Hoedanig het rijk ontstaan is, is niet bekend; men weet slechts, dat omstreeks het eind der 16de eeuw een verbond tusschen Boni, Wadjo en Soppeng tot stand kwam, dat vermoedelijk tegen Gowa gericht was; binnen een halve eeuw kregen de bondgenooten onderling oorlog, waarin zich ook Gowa mengde; tijdens de komst der Nederlanders in deze streken was B. een soort wingewest van Gowa of Makasser, waartegen het herhaaldelijk vruchteloos opstond, totdat Speelman (Bongaaisch contract*) het zijn zelfstandigheid hergaf (1667); de oude vorst La-Madarama, die nu het bestuur over B. in handen kreeg, deed in 1672 afstand, waarop Aroe Palakka door de rijksgrooten tot opvolger werd gekozen. Gaandeweg nam B. nu in macht en aanzien toe, en tijdens den val der Compagnie bedreigde het ernstig de Europeesche suprematie op Zuid-Celebes.

Voor de latere geschiedenis zie BONI-EXPEDITIES. De bevolking van B. wordt op 150.000 zielen geschat. De Boniërs behooren tot de Boegineezen*; zij zijn over het algemeen goed gebouwd, slank en vlug. Zij houden zich bezig met veeteelt (paarden, buffels), een weinig met vischvangst, met het weven van grove kleedjes, de z. g. Boegineesche sarongs, en het vervaardigen van rotan- en lontarmatten, enz.; de landbouw staat nog op lagen trap; het land levert rijst, tabak, katoen, suikerriet, koffie en djagoeng op, echter niet in aanzienlijke hoeveelheden; in de moerassige streken en langs de oevers der rivieren worden uitgestrekte nipahbosschen gevonden; timmerhout is in het binnenland rijkelijk voorhanden, doch is voor Europeesche exploitatie wegens het moeilijk transport van geen belang. Wat de fauna betreft, worden in B. een goed paardenras, buffels, herten en wilde zwijnen gevonden. Voor nadere bijzonderheden omtrent de bevolking, Inl. bestuur enz. zie BOEGINEEZEN EN MAKASSAREN.

Litteratuur: Bakkers, Het leenvorstendom B. Tijdschr. Batav. Gen. Dl. 15; J. v. d. Weyden, B. geographisch, staatk. en hist. ind. Mil. Tijdschr. 1905.

< >