Boegineezen en makassaren - Op de Z.W.lijke landtong van Celebes hebben zich, waarschijnlijk uit oorspronkel. T o r a d j a-stammen twee volken ontwikkeld, die hoewel vooral in taal gescheiden, toch in zeer veel opzichten punten van overeenkomst met elkaar aanbieden, en die op een zeer groot deel van Celebes hun invloed hebben doen gelden. De B., (De naam is afkomstig van de plaats W o e g i, in Wadjo) die in Boni en N.-lijk daarvan wonen, zijn het talrijkst, en hebben niet slechts op geheel Celebes volkplantingen gesticht, maar ook in andere streken van den Archipel (Borneo, Riouw, Elores enz.); het W.lijk deel van de kust van ParéParé tot Bonthain (Bantaeng) wordt hoofdzakelijk door Makassaren bewoond; terwijl op de hoofdplaats Makasser een gemengde bevolking woont, afstammelingen van Makassaren, Boegineezen, Maleiers en Javanen, vindt men de echte Makassaren vooral in de meer binnenlands gelegen regentschappen; het voornaamste Makassaarsche rijk, reeds tijdens de O.
I. Compagnie zeer machtig, was G o w a, thans tot het rechtstreeksch bestuurd gebied behoorend, het voornaamste Boegineesche Boni, thans nog als zelfbesturend landschap voortbestaande. — In voorkomen onderscheiden de B. en M. zich in zooverre van het algemeene Maleische type, dat de gelaatsvorm vaak eenigszins lang, met uitstekende jukbeenderen is, terwijl zij over het algemeen slanker, gespierd en boven de gemiddelde lengte zijn; ook is de huidskleur lichter dan b.v. bij Maleiers en Javanen. — Het karakter vertoont eenige sterk-sprekende trekken, waardoor ze zich van vele andere leden van het Maleische (Indonesische) ras onderscheiden. Jh het grootendeels dorre en steenachtige land der M. vooral, met zijn ruw klimaat (hooge temperaturen, afgewisseld door hevige winden), is de strijd om het bestaan niet gemakkelijk; de rijstoogst mislukt er dikwijls, en mais is het hoofdvoedsel; daar de teelt hiervan telkens verwisseling van bouwgrond eischt, leeft de bevolking zeer verspreid. Onder deze omstandigheden zijn de M. en m. n. de B. van het binnenland, een krachtig, maar ruw volk geworden, moeilijk onder geregeld bestuur te brengen, in de noodzakelijkheid en gewend voor eigen veiligheid alleen op eigen kracht te vertrouwen, en dus in het bezit van een groote mate van onafhankelijkheidsgevoel en zelfvertrouwen. Opvliegendheid, krijgshaftigheid en wraakzucht behooren tot het karakter; evenwel schijnt deze laatste eigenschap wel wat overdreven te zijn, en wordt, volgens Kooreman, een beleediging vooral gewroken als ze in het bijzijn van anderen is ondervonden; als ondeugden worden voorts nog vermeld groote hartstocht voor dobbelspel en oneerlijkheid in sommige streken. Als stoute zeevaarders staan zoowel B. als M. bekend, vroeger vooral de B. ook als gevreesde zeeroovers. — De kleeding wijkt niet veel af van het algemeene type der meeste beschaafde Indonesiërs: hoofddoek (voor den man), baadje en sarong of wel benedenlijfsdoek; evenwel dragen velen in plaats van den hoofddoek, een soort van plat mutsje of kalotje; de kris of de badik — een soort mes — legt de B. of M. alleen dan af, wanneer hij gaat slapen of eten, omdat de band, waarmee die wapens aan het lichaam bevestigd worden, daarbij hindert; ook vrouwen nemen meestal op weg een mesje mee; een eigenaardigheid van de Celebes-krissen is, dat ze vóór in den gordel gedragen worden, en, als men geen vijandige bedoelingen heeft, met een deel van de sarong bedekt; ze hebben steeds een uitstekenden rand (voetje) onder aan de scheede, terwijl vaak het veel op een vogelkop gelijkende gevest niet in hetzelfde vlak ligt als de scheede, maar loodrecht daarop staat. — De huizen staan op palen; de ruimte er onder dient als bergplaats van landbouwwerktuigen, bamboe, enz.
Over het algemeen zijn de woningen der B. en M. zeer onzindelijk en verwaarloosd; een verzameling van 5 tot 20 dergel. huizen, ordeloos door elkaar staande, vormt het dorp of de kampong. — Het Inl. bestuur onder de B. en M. is van ouds gevestigd op een grondslag, zeer afwijkend van wat men elders in den Archipel vindt. Van oudsher bestaat op Z.-Celebes een soort van feudalen adel, de Karaëng’s (Makassaarsch) of Aroeng’s (Boegmeesch), (welke titels officieel alleen aan de regenten worden toegekend), en hun familieleden, de a n a k -K a roeng (Anakaraëng): het criterium of een Karaëng als hoofd of heer door de bevolking wordt erkend is het bezit van z.g. „rijkssieraden”, op Z.-Celebes „ornamenten” genoemd. Onder deze voorwerpen, in het Boegineesch aradjang, in het Makassaarsch kalompowang genaamd, zijn enkele zaken van waarde, maar ook een aantal waardelooze voorwerpen, als beentjes, stukjes hout, steentjes, enz. en daaronder een voorwerp, de gaoekang, dat als ’t gewichtigste bestanddeel beschouwd wordt. Het is een steen of stokje, of eenig ander ding, door den oorspronkel. eigenaar gevonden op een bijzonder verborgen plaats, of onder geheimzinnige omstandigheden verkregen.
De vereering, aan deze rijkssieraden bewezen, draagt min of meer een fetisjistisch karakter: bij de voornaamste Karaëng heeft men bijzondere priesteressen, die met den dienst van deze voorwerpen belast zijn; ze worden in een afzonderlijk vertrek in het huis van den Karaëng bewaard en zijn slechts onder geleide van de priesteressen te bezichtigen, die ze bij bijzondere gelegenheden aan de eerbiedige blikken der menigte vertoonen; ook offers worden er aan gebracht. Deze „ornamenten”, meer in het bijzonder de gaoekang moeten het uitgangspunt der waardigheid van den karaëng zijn geweest; eerst was de vinder de bewaker van het heilige voorwerp; er werd een huis voor gebouwd, andere voorwerpen werden er aan toegevoegd, ook gronden, „ornamentengronden”, werden er voor gereserveerd, waarvan de bewaker eerst het vruchtgebruik genoot, tot ze tenslotte als zijn eigendom beschouwd werden, terwijl ook overigens zijn macht zich steeds uitbreidde, maar alleen voor zoover hij de bewaker en eigenaar van de gaoekang bleef. Gedurende langen tijd zal deze gaoekang-stichting of dit o r namentschap de eenige Inl. rechtsgemeenschap zijn geweest; door het Gouvernem. werd ze ook als zoodanig behandeld, en met den naam regentschap of district betiteld; voor de bevolking zelve echter ontleenen de districtshoofden en regenten hun gezag niet aan het Gouvernement, maar aan het ornament, dat als de eigenlijke bezitter der grondrechten, slaven, enz. beschouwd werd. Soms vormden eenige ornamentschappen te zamen een bond, zooals de voormal, rijkjes Binamoe en Bangkala, terwijl dergel. omamentschapsbonden dikwijls tot rijken vereenigd zijn onder vorsten, die uit den hemel neergedaald heeten te zijn ; deze hoogste rijken, zooals van Boni, Gowa, enz. hebben de macht en het aanzien der niet-zelfstandig gebleven ornamentschappen zeer verzwakt; de ornamenten dezer rijken, vooral uit wapens, sieraden enz. bestaande, heeten van de hemelsche voorvaderen afkomstig. In de opperrijken (enkele nog als Inlandsche zelfbesturen voortbestaande) had men aan het hoofd een vorst of vorstin, met tamelijk beperkte macht, want als mederegeerende hadat of sarat had hij of zij een rijksraad van invloedrijke rijksgrooten, ook wel „kiesheeren” genoemd, omdat zij den troonopvolger kozen; voorts stond hem een rijksbestuurder ter zijde. De ornamentschapsbonden stonden voor bestuur zoowel als voor rechtspraak onder hun hadat-, bonds- of rijksraad-, waarin een der omamentshoofden hoofd- of bondsvorst was; de uitvoerder der bevelen van den vorst heette hier soelewatang, evenals men er ook een had in elk ornamentschap, om den Karaëng of A r o e n g in het bestuur bij te staan. Aan het hoofd van één of meer dorpen stond en staat nog het dorpshoofd als gemachtigde van het omamentschapshoofd. De verdeeling in standen, vorsten, adel (anakaraeng M. anakaroeng B.), middenstand, geringen en onvrijen is bij de B. scherper dan bij de M.; zeer ontwikkeld was bij beiden het volgelingen-stelsel; om te ontkomen aan de onrechtvaardige behandeling en willekeur van den kant der Anakaraëng’s zocht menig mindere man bescherming bij een hunner, wiens „volgeling” hij werd.
Hij was dan verplicht, zijn heer te helpen bij landbouwwerkzaamheden, hem bij te staan, bij feestelijke gelegenheden kleine geschenken te geven, en al de bevelen van zijn heer op te volgen; daartegenover was het de plicht van den Anakaraëng zijn cliënt te beschermen tegen wien ook; de bond was geheel vrijwillig en kon van beide zijden verbroken worden. — Het h u w e 1 ij k wordt gewoonlijk door de wederzijdsche ouders voorbereid; men acht een huwelijk onwettig zoo niet vooraf de bruidschat (s o e n r a n g M., s o m p a B.) ten volle betaald is; hij komt van de zijde van den bruigom, gaat meest met andere geschenken gepaard, wordt verdeeld onder de verwanten van de bruid, die ook weer tegengeschenken en een deel ervan teruggeven. De bruidschat heeft hier geenszins het karakter van koopsom van het meisje, want het huwelijk bij de B. en M. is p a r e n t a a l of ouderrechtelijk (zie HUWELIJKSEN ERFRECHT IN DEN O. I. ARCHIPEL). De schaking, hoewel met het adatrecht in strijd, komt nog zeer veel voor; echtscheiding komt veel voor en kan zoowel van den man als van de vrouw uitgaan. Een eigenaardige instelling is het mapoewe awo, letterl. „een bamboe juist in tweeën deelen”; men verstaat hieronder de kinderverdeeling tusschen de ouders, met dien verstande, dat, bij echtscheiding, het oudste kind, het 3de enz. aan de moeder komen, de overige aan den vader. In verband met het ouderrechtelijke verwantschapsstelsel is de positie der vrouw op Z.-Celebes hoog te noemen; voorbeelden van vrouwen-regeering komen dan ook dikwijls voor. — De middelen van bestaan zijn vooral landbouw en scheepvaart, rijst wordt vooral op de vlakten aan de kust geteeld, mais in de bergstreken ; ook koffie wordt in den laatsten tijd veel geteeld, zoodat dit product met copra en rotting onder de uitvoerproducten een voorname plaats inneemt. Arènsuiker wordt in groote hoeveelheden bereid, de s a g o e w e e r of palmwijn is een geliefkoosde drank. De n ij v e r h e i d is van geen groote beteekenis; het wever, als huisnijverheid beoefend, staat in vele streken zeer hoog, o. a. in de Mandarsche staten (zie MANDAR); de weefsels van Z.-Celebes kenmerken zich meest door helle kleuren. In Boni en Loewoe worden van orchideebloemstengels allerlei fraaie voorwerpen vervaardigd en met aniline gekleurd.
Goud- en zilversmeden vindt men o.a. te Makassar, in Gowa, Boni en Mandar; ijzersmeden in Loewoe, Laiwoei en Mandar. De veestapel bestaat vooral uit karbouwen, runderen en de beroemde Makassaarsche paarden; aan het fokken wordt weinig zorg besteed. De scheepvaart wordt vooral door de B. met groote voorliefde en geschiktheid beoefend; reeds in 1676 werd door Amanna Gappa een handels- en scheepvaartboek der Wadjoreezen (zie WADJO) samengesteld, dat nog bij de B. handelaren in groot aanzien staat. Ook in jacht, visscherij en het inzamelen van boschproducten vinden velen een middel van bestaan. — Het beschikkingsrecht over den grond berust bij het ornamentschap; de gronden kunnen in hoofdzaak verdeeld worden in kasoowijang-velden, waar, tegenover het bezitsrecht of bewerkingsrecht van de bevolking, verschillende verplichtingen in voortbrengselen of in arbeid op haar rusten, en ornamentsvelden, domeingronden van een ornamentschapshoofd, die door de bevolking om niet moeten worden bewerkt. — Onder de vermaken nemen, naast Chin. kaartspelen, hanengevechten een voorname plaats in ; ook een soort dam spel is bekend, gespeeld met steenen op in het zaad getrokken figuren ; voorts dansen, aan de hoven door prinsen en prinsessen, altijd in even getal, uitgevoerd. — De godsdienst der B. en M. is de Islam, die reeds in de 17de eeuw in Z.-Celebes ingang heeft gevonden ; echter is bij hen nog zeer veel van het oude Animisme overgebleven, zich uitende in de groote waarde, aan toovermiddelen en amuletten (b.v. de genoemde gaoekang) toegekend in de vereering van een soort nationale godheid, (elke streek in Z.-Celebes heeft zijn eigen), Karaëng Lowe of „Groote Heer” genaamd, en in de groote eer, toegekend aan de tissoe’s of sjamanen. Sporen van Hindoe-invloed zijn nog kenbaar in namen als Batara Goeroe (=Çiwa), déwata (B.) en éwata (M.); met Batara Goeroe en zijn gemalin, Wé-njilitimo en hun afstammelingen staan vooral de bissoe’s in betrekking. — De taal der B., het Boegineesch, behoort tot de Westersche Aid. der Indonesische taalfamilie ; verwant, hoewel niet na-verwant met Javaansch, Maleisch en andere talen dier afdeeling, heeft het B., wat klankstelsel betreft, de eigenaardigheid, dat het halfvocalisch is, d.w.z. dat alle woorden op klinkers uitgaan of alleen den keelneusklank n g als sluiter kunnen hebben. De grootste overeenkomst, met tal van punten van verschil, heeft het B. met het Makassaarsch; beide talen worden geschreven met in hoofdzaak hetzelfde, aan Sanskrit-alphabets ontleend letterschrift; het B. heeft 4 letterteekens meer dan het Makassaarsch. — De prozalitteratuur van het B. bevat deels vertalingen of omwerkingen van Maleische werken, deels oorspronkelijke verhalen, o. a. zoogenaamde „verhalen, waarbij toegestemd wordt”, waarbij n.l. de verhaler gedurig ophoudt, om zijn hoorders in de gelegenheid te stellen tot het geven van bewijzen van goedkeuring en opmerkzaamheid; voorts geschriften over zeden en gewoonten, verzamelingen van wetten, en historische werken; eindelijk de z.g. I a t o w a, bevattende uitspraken en mededeelingen van oude vorsten en geleerden over allerlei onderwerpen der regeeringskunst, het recht, de zedeleer, enz. De Boegineesche poëzie kent geen rijm, doch onderscheidt zich van het proza alleen door het rythmus en een parallellisme, zooals men ook in de Hebreeuwsche poëzie aantreft. Met de Maleische p a n t o e n, vierregelige versjes, komen in de B. poëzie de é l o n g’s overeen, die echter meestal duidelijker en fraaier zijn dan de pantoen’s, hoewel er ook wel onduidelijke woordspelingen in voorkomen, n.l. wanneer de z.g. basa to Bakka, zeer ver gezochte beeldspraak of toespelingen, er in gebruikt wordt. Ook zijn er grootere gedichten, waaronder heldendichten en historische zangen, ook wel zulke, die op den tegenw. tijd betrekking hebben o.a. een, dat den Bonischen oorlog behandelt.
Een bij de B. zeer beroemd heldendicht, La Gallgo, is zeer oud, en in een taal, die nog slechts door weinigen wordt verstaan. Hoewel als poëzie van weinig waarde, heeft het uit ethnogr. oogpunt zeer veel belang, daar men er uitvoerige beschrijvingen in vindt van de plechtigheden, die nog heden bij geboorten, huwelijken, enz. in gebruik zijn. Bij de B. staat het in zeer hoog aanzien, zelfs kennen zij er bovennatuurl. kracht aan toe, waarom men wel stukken eruit aan zieken als geneesmiddel voorleest. (Zie ook op de namen der afz. gewesten en Inl. zelfbest. landsch. opgenomen onder CELEBES EN ONDERHOORIGHEDEN.) Voorn. literatuur: D' B. F. Matthes, Bijdr. tot de etl.nologie v. Z. Celebes; id. Boeg. Spraakk.; id.
Boeg. — Holl. Wdbk. en Holl. — Boeg. woordenh; J. P. Kooreman, De feitelijke toestand in het Gouv. gebied van Celebesen Onderh. Ind. Gids 1883; Mr C. van Vollenhoven, Het adatrecht v. Ned. Indië.