Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Boerenkool (brassica oleracea acephala)

betekenis & definitie

Boerenkool (brassica oleracea acephala) - is een echte wintergroente, want zij kan door haar groot weerstandsvermogen tegen koude, zonder eenig hulpmiddel gedurende den winter in verschen toestand ten gebruike worden aangeboden. Zelfs zijn sommigen van oordeel, dat de bladeren, die voor de consumptie dienen, malscher en voor het gebruik meer geschikt worden, nadat zij bevroren zijn geweest. Oeconomisch is de b. van minder beteekenis dan vele andere koolsoorten (sluitkool, spruitkool), daar er geen uitvoerhandel in wordt gedreven. De teelt blijft beperkt tot den omtrek onzer steden, waar het product voor binnenlandsch gebruik is bestemd.

De b. kan laat in het jaar worden geteeld. Daarom zaait men haar eerst in Mei, om ze in Juli of begin Augustus op de blijvende plaats uit te planten. Dit geschiedt op terreinen, die reeds een gewas hebben voortgebracht (b.v. wortelen, erwten, vr. aardapp.) of op gronden, die nog bezet zijn met groenten, welke vroeger dan de b. zelf worden geoogst (b.v. stokboonen). Er bestaan verscheidene soorten van b. Voor de consumptie geeft men de voorkeur aan die, wier bladeren sterk gekroest zijn. Sommige soorten brengen niet alleen fijn gekrulde, maar ook mooi gekleurde, n.l. bonte of roode, bladeren voort. Deze gebruikt men dikwijls als sierplanten en bepoot er tegen den winter de bloemperken in parken en villa-tuinen mee. Zij hebben hiervoor te meer beteekenis, omdat weinige andere planten in dat jaargetijde tot ontwikkeling kunnen worden gebracht.

< >