Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Brassica

betekenis & definitie

Brassica, plantengeslacht der Cruciferen met een 50-tal soorten, meest inheemsch in de landen rondom de Middell. Zee, maar ook in MiddenEuropa, Centr.- en O.-Azië. Het zijn 1-jarige of overblijvende kruiden met gaafrandige of vinspletige bladeren en gele, soms ook witte bloemen. Tot dit geslacht behooren een zeer groot aantal kultuurplanten.

Een deel ervan, de koolsoorten, zijn vermoedelijk alle af te leiden van de soort B. oleracea, waarvan een wilde vorm B. o. silvestris aan de N.-Europeesche en Italiaansche kusten voorkomt. De andere vormen zijn; 1) acephala, de Boerenkool, met een langen stengel en uitgespreid blad; 2) gongylodes, de Koolraap, boven den grond met een verdikten stengel; 3) gemmifera, de Spruitjes, korte, gedrongen zijspruiten aan een langen hoofdstengel; 4) subauda, de Savoyekool; 5) capitata, de Witte en Roode kool en 6) botrytis, de Bloemkool. Al deze vormen komen natuurlijk nog in verschillende variëteiten voor. Andere bekende soorten van B. zijn B. Rapa (of B. campestris), die het raapzaad en de knolrapen levert; B. Napus, de stamplant van koolzaad en koolrapen, en B. nigra, waarvan het zaad den Mosterd levert (zie MOSTERDZAAD en de plaat Vruchtvormen fig. 16).

< >