Bewaarplaatsen (van voedsel), worden bij tal van planten aangetroffen. Dit voedsel doet dan dienst als reserve tijdens het ongunstige jaargetijde om bij het intreden van betere omstandigheden verbruikt te worden door de zich ontwikkelende jonge deelen, zoolang deze nog niet groen zien en dus nog niet zelf hun koolstofvoedsel uit het koolzuur van de lucht kunnen verkrijgen. Onderaardsche b. van reservevoedsel vindt men bij overblijvende gewassen, in den stengel van wortelstokken of knollen, in de bladeren van de bollen en in de wortels der wortelknollen. Boven den grond vindt men ze in het hout van onze boomen en daarbij vooral in twee houtelementen: het houtparenchym en de mergstralen.
Eindelijk bevatten alle zaden bewaarplaatsen van reservevoedsel, hetzij als endosperm, of perisperm of in de zaadlobben. Het voedsel is ten deele stikstofhoudend en dan eiwitachtig van natuur; in droge zaden wordt het dan in de aleuronkorrels gevonden. Het stikstofvrije voedsel is dikwijls vette olie (vooral in zaden, maar ook in het hout van boomen als linde en den) of het zijn koolhydraten: zetmeel vooral in onderaardsche bewaarplaatsen, maar ook wel in zaden (endosperm van de grassen, zaadlobben van boon en erwt), suiker in bepaalde gevallen, zooals de bolschubben van de ui (glucose), de wortel van de biet (saccharose), inuline bij een aantal samengesteldbloemigen, zooals de Dahlia, zoogenaamde reservecellullose in tal van harde zaden, vooral van palmen (dadelpitten, plantenivoor), maar ook wel van andere planten, zooals koffie. Reservecellulose bestaat in werkelijkheid uit een mengsel van mannanen en galactanen.