Bewaarscholen (vroeger klein-kinderscholen en vrouwenscholen) waren eertijds inderdaad niet veel meer dan bewaarplaatsen voor kinderen van drie tot zes jaren, waarvan hoofdzakelijk gebruik werd gemaakt door moeders uit den arbeidersstand, wien het aan tijd en gelegenheid ontbrak, overdag zelf op hun jonge kinderen te passen. De leiding, waaraan die kinderen werden toevertrouwd, was veelal hoogst gebrekkig en de localiteit, die als bewaarplaats moest dienen, liet meestal veel te wenschen over. Eerst met het optreden van Friedrich Fröbel* ontstonden op dit gebied betere toestanden; want hij leerde inzien, dat het jonge kind, hetzij rijk of arm, behoefte heeft aan een paedagogische leiding, die geheel andere eischen stelt, dan die, waaraan de lagere school behoort te voldoen. De „kindertuin”, zooals hij de door hem hervormde bewaarschool noemde, behoort eene inrichting te zijn, waar de kleine kinderen, zonder opzettelijk onderwijs te ontvangen, aanleiding vinden om de in hen sluimerende aandrift tot bezig zijn, tot zelfwerkzaamheid, op voor hun leeftijd gepaste wijze te bevredigen.
Dit geschiedt door bewegingsspelen, zooveel mogelijk begeleid met gezang, door het uitvoeren en vinden van constructies van mozaiekwerk en met boomblokken, door het maken van vlechtwerk, door karton- en kleiarbeid, door het spelen in den zandhoop, individueel of gezamenlijk, door het kweeken en verzorgen van planten en bloemen, enz. Al doende moet het kind ervaringen opdoen aangaande de wereld, die het omringt, en die bezigheid moet in de eerste plaats voor het kind aangenaam en ontwikkelend zijn; de kennis, die het daarbij opdoet, is van bijkomstige beteekenis. — Dat dit alles geschiedt in gemeenschap met andere kinderen, is voor de ontwikkeling van de sociale instincten van het kind van groot belang. Het gezinsleven kan in dit opzicht ook aan het kind der welgestelden niet verschaffen, wat de kindertuin vermag aan te bieden. — Hoe langer hoe meer komt men tot het inzicht, dat de bewaarschool, aldus opgevat, van de lagere school streng behoort gescheiden te zijn, omdat zij aan zeer eigenaardige eischen heeft te beantwoorden en dat het personeel, dat daar de leiding heeft, tot zijne taak behoort te worden voorbereid door eene aan die eischen beantwoordende opleiding. Tot op heden mag de Kweekschool voor bewaarschool-onderwijzeressen, door W. Haanstra in 1867 te Leiden gesticht, in dezen eene normatieve inrichting genoemd worden. — Het bewaarschoolwezen is niet wettelijk geregeld, hoewel reeds meermalen pogingen daartoe zijn aangewend (1857, 1870). Ook thans wordt wettelijke regeling door de regeering opnieuw overwogen. Ondertusschen zijn in onderscheidene gemeenten kweekscholen en cursussen voor de opleiding opgericht en worden, zoowel door de Amsterdamsche kweekschool als door gemeenten en corporaties, diploma’s uitgereikt, meerendeels van tweeërlei bevoegdheid. — Het Regeeringsverslag 1913/1914 omtrent den toestand van het onderwijs geeft aangaande het bewaarschool-onderwijs de statistiek volgens de tabel op <>.
Litteratuur :Dr. S. Sr. Coronel, De bewaarschool, 1872. — R. G. Rijkens, De bewaarschool, 1845. — Elize van Calcar, De methode van Fröbel. — C. J. Brouwer en A. Bakker, Het voorbereidend lager onderwijs, 1900. — Elize van Calcar, De hoop der toekomst, Maandblad voor de bewaarschool en de kinderkamer, 1863—1865. — W. Haanstra, Maandblad voor het Onderwijs in de Lagere School, de Bewaarschool en den Kindertuin (verschijnt sedert 1884).Openbare bewaar- of klein-kinderscholen. Bijzondere bewaar- of klein-kinderscholen.