Begrafenisgebruiken - De b. zijn onverstaanbaar zonder kennis van de doodvoorstellingen, die bij de kultuurvolken nog nawerken en gaan overal terug op animistische gedachten. De voorn, voorstellin gen, die achter de ook nog bij ons geldende b. schui len, zijn: a) de dood is altijd gewelddadig, veroor zaakt door een daemon of een toovenaar; b) de ziel zwerft na den dood rond bij het lijk en de bezittingen van den doode, en komt pas tot rust als ’t lijk be graven of verbrand is; c) de dooden-ziel geldt soms als gevaarlijk (wraakzuchtig) en moet op een afstand gehouden worden, soms als levenskracht, en wordt dan door de overlevenden gelokt; d) het hanteeren v. h. lijk is gevaarlijk, zoowel om de doode ziel als om booze daemonen, die er in huizen; e)de dooden ziel wordt door water vastgehouden; f) de dooden ziel is onwillig om haar vroegere woonplaats te ver laten en wil er altijd weer naar terug. In de hier vol gende b. zal men licht een der bovengenoemde voor stellingen herkennen. Bij vele volken vindt men de volgende gebruiken onmiddellijk na het intreden van den dood: openen van alle deuren en vensters, weg nemen van één dakpan, stilzetten van alle klokken in huis, bedekken of omkeeren van de spiegels, leeg maken van alle emmers en vaten, het anders rang schikken of bedekken van huisraad, soms gedurende een jaar, ’t afroepen van de namen der overlevenden, ’t „aanzeggen” van den dood aan bijen en huisdieren, ’t afnemen van vensterluiken, ’t leggen van bossen stroo, ’t aanheffen van een klaaglied, waarbij de doode wordt toegesproken en hem beloofd, dat zijn dood zal gewroken worden, enz.
De behandeling v.d. doode eischt groote zorg, van wege den gevaarlijken doodengeest. Somm. volken begraven reeds de ster venden of leggen ze op een eenzame plek in het bosch, uit vrees voor den dooden geest, of men waakt bij den stervende; een slapende wordt door een doo dengeest licht „gepakt”. Is de dood ingetreden, dan is slapen nog dikwijls gevaarlijker vanwege den rond zwervenden geest. Vandaar de vaak in ’t sterfhuis plaats hebbende vroolijke partijen met kaartspel en brandewijn, raadsels opgeven, enz., alles om wakker te blijven (Bulgarije e.a.). De doode wordt gewasschen en (bij laag ontwikkelde volken) rood geverfd, in zijn beste kleeren gestoken, of ook in bruidstooi,ofwel: hij krijgt daarvoor opzettel. vervaardigde, nieuwe kleeren aan (China); dan wordt de doode nacht en dag bewaakt, ’s nachts met lamp en kaarslicht. Dan volgen de eig. b., vaak voorafgegaan door balseming (zie MUMMIE) een gebruik, dat over de geheele wereld bekend is. De gewone b. worden bij de meest volken ontzegd aan hen, die een „kwaden dood stierven”, d.w.z. door zelfmoord, of (Amerika en Afrika) door een ongeluk, een godsoordeel*, cholera, pokken, melaatschheid, of aan vrouwen, die sterven in het kraambed, of onvruchtbare vrouwen, kin derenen ongehuwde vrouwen, soms ook (b.v. nog in de middeleeuwen) menschen, die hun schulden niet betaald hebben. Deze allen worden bij vele volken eenvoudig weggeworpen,of begraven na hun een paal in het lichaam gestoken te hebben. De gewone behan deling met het lijk valt onder een der rubrieken: 1) ’t opeten van het lijk; 2) ’t plaatsen v. h. lijk op een stellage in de open lucht; 3) ’t leggen v. h. lijk i.e. graf; 4) ’t begraven i. h. water; 5) lijkverbranding; 6) ‘t laten liggen in het sterfhuis.
Wat ’t 1e betreft, zie KANNIBALISME. De 2e manier (lijk blootstel len aan de inwerking v.d. lucht is vooral bekend uit het zarathustrisme*, waar zelfs op ’t „begraven” straf is gesteld, om de aarde niet te verontreinigen. Ook in Australië, O.I. Archipel, Amerika (Black feet), en Siberië, pl. 1. 2,3,4, komt dit gebruik voor. Soms worden dan later de beenderen verzameld en begraven of verbrand. Verschill. volken leggen de kinderlijken op ’t dak, of hangen ze onder de dak goot, of boven ’t bed der ouders (reïncarnatie ?). De 3e vorm: leggen in een graf, de eenige vorm bij Chris tenen, Joden, Mohammedanen, Egyptenaren, en de meeste Afrik, en Amerik. stammen, is in zijn een voudigste gedaante: ’t lijk met wat gras of dor blad of aarde bedekken. De meeste natuurvolken leggen daarbij het lijk op de linkerzijde of in zittende hou ding met opgetrokken knieën (rust-houding? hou ding v. h. kind. i.d. moederschoot?), zie plaat 5. Bij hoogere kultuur wordt dat een ruimer graf, gegra ven of in de rots gehouwen, vaak i. d. vorm van een huis (graf = woonhuis), of men bouwt boven ’t graf een hut, of omringt het met zware steenen (hunne bedden) of bouwt er groote mastaba’s of pyramiden op of een mausoleum. Kinderen worden dikwijls in huis begraven: onder den drempel, onder ’t bed enz. Zoo nog heden in Europa hier en daar, en verder in Afr., O. Ind., Polynesië.e.a. De richting van den doode is verschillend: met ’t aangezicht naar de opgaande, of naar de ondergaande zon; oude volken begraven vaak met ’t hoofd naar ’t Oosten, in Europa meest naar ’t Westen; de Mohammedanen naar Mekka; meestal geeft een religieuse overweging den door slag. Vele volken begraven het lijk in een kist, ws. ook om den doode te beschermen, maar zeker even vaak om de levenden te beschermen tegen een be zoek van den doode. In die kist is niet zelden een opening als toegang voor den doodengeest tot het lijk.
In voorhistor. tijden begroef men niet zelden in groote aarden bakken of kruiken (China, Japan, Kanaan). De 4e vorm: „begraven” in het water, d.w.z. het werpen v. h. lijk i. d. rivier wordt toege past óf uit nonchalance tegenover ’t lijk, b.v. bij sla ven, óf om den gevaarlijken doodengeest kwijt te raken: zwangere en onvruchtbare vrouwen (Tibet, W. Afr., Polynesië). De 6e vorm (lijkverbranding) is zeer verbreid: Indië, Amerika, Japan, Siberië, Me lanesië, oud-Europa, en wordt aangetroffen van de neolythische periode af; zie plaat 6. Oorspr. stellig om den doodengeest te zekerder en sneller onschadelijk te maken en van zijn oude woonplaats te verwijderen. Den 6en vorm vindt men alleen bij onbeschaafden: de bewoners verlaten de hut, totdat ’t lijk genoegzaam verteerd is, dan worden de beenderen verzameld en aan de hut opgehangen, of wel de bewoners verlaten de hut voorgoed, of wel: ze steken de hut met ’t lijk in brand. Al deze handelingen berusten op bep. ziele voorstellingen. Deze gebruiken zijn bij vele volken niet definitief. Op vele plaatsen worden na eenigen tijd de beenderen bij elkaar gezocht, afgeschraapt, gereinigd en ten tweeden male begraven. Dan pas krijgt de doode ziel rust. De beenderen worden bij somm. stammen „ziel” genoemd, en zoolang de ziel „stinkt” mag ze niet i. h. doodenrijk (Celebes).
Daar om wordt dat proces verhaast door er water op te gieten of door verbranding, of door ’t lijk aan de lucht bloot te stellen. Die 2e begrafenis varieert van 14 dagen tot 3 jaar na de eerste, de le begrafenis soms enkele uren na ’t overlijden, elders enkele jaren. Het verwijderen van het lijk eischt vele voorzorgen. Niet zelden vindt het plaats bij nacht om te voor komen, dat de schaduw v. e. overlevende mee wordt begraven. Maar de meeste b. bedoelen den doo dengeest den terugkeer af te snijden; men draagt ’t lijk niet door de deur uit, maar door ’t raam, of door een gat i. h. dak, of men breekt een gat i. d. muur, of (bij Bedoeienen) men licht een hoek van de tent op; zoodra ’t lijk buiten is, wordt die opening direct dicht gemaakt. Zoo nog tegenw. hier en daar in Europa (Jutland, Engeland, Oost-Pruisen) bij hen, die een „kwaden dood” stierven. Verder draagt men den doode uit met de voeten vooruit: dat hij den terug weg niet zie (Europa e. a.). Soms wordt zelfs na een sterfgeval de huisdeur op een andere plaats gezet,. of ’t lijk krachtig heen en weer geschud (duizelig na ken v. d. geest) of driemaal rondom ’t huis gedragen, of men neemt een langen omweg naar ’t graf, of draagt (in Europa) ’t lijk driemaal rondom de kerk of om ’t graf. De schragen, waarop ’t lijk stond, worden omgegooid, een bijl boven den drempel gehangen (O.-Pruisen, Zweden), in alle huizen aan den dood weg werpt men alle emmers leeg, of men neemt opzet telijk den weg over water, of strooit asch op de voet stappen van de dragers, of men strooit dorens rond om ’t sterfhuis, of men keert langs een anderen weg dan waarlangs men naar ’t graf ging, naar huis terug, of men trekt strepen dwars over den weg, of de doode wordt door geïmiteerde vroegere gestorvenen uitge noodigd, zich bij hen te voegen, enz. Soms worden gewelddadige maatregelen toegepast: men steekt het lijk een doom in den voet, of bindt de voeten aan elkaar, of breekt hem den ruggegraat, of vult zijn maag met steenen op, of breekt zijn beenen, of om ringt zijn graf met hooge palissaden, of stampt de aarde van het graf vast aan, of legt er een cementlaag op, of spijkert een haarlok van den doode tusscben de kist en het deksel; zie HAAR (religieus). Bekend is het gebruik van doodengaven: allerlei eet- en drinkbare dingen geeft men den doode mee.
Soms geeft men hem den mond vol rijst. Het voeden v. d. doode wordt vaak dagen lang herhaald. Niet zeld en ontvangt de doode bloedige offers: weduwenverbran ding* in Indië. Bij primit. stammen kreeg de doode al zijn bezittingen mee. Bij hoogere kultuur werd dat veranderd in symbol. gaven. Vaak worden die gaven eerst stukgemaakt, d. i.: ze sterven. De zelfverwon ding van verwanten van den doode (in Deut. 14 : 1 verboden) kwam veel voor; men liet zijn eigen bloed op ’t lijk druppelen (survival v. h. menschenoffer ?). Parallel daarmee is ’t haaroffer: men snijdt zich een lok haar af voor den doode, of men snijdt den doode een lok haar af voor zich zelf (levensgemeenschap?) Daar waar men ’t lijk niet begraven kan (b.v. bij ster ven i. d. vreemde) wordt niet zelden de ziel zinnebeel dig begraven, om hare omzwervingen te voorkomen. Bijna altijd gaat de begrafenis gepaard met een maal tijd, waarbij bep. soort brood wordt gegeten (in het 0. van ons land: „bollen”en„doodenbier”). Soms(0.
Pruisen) wordt daarbij een stoel voor den doode bij gezet en hij uitgenoodigd om te eten en te drinken. Hier en daar hult een der aanzittenden zich in een doodenkleed en stelt den doode voor. Ook de wijd verbreide doodenspelen en -dansen staan in verband met den doodengeest en misschien met de opstandingsgedachte; zie ROUWGEBRUIKEN. Het Christendom nam de gewoonte van te begraven van de Joden over, en van de heidensche omgeving vele b. (doodenmaal, enz). Bisschoppen en and. aanzien lijken werden in de kerken begraven en ’t volk om de kerk heen; vandaar: kerkhof. De Roomsche kerk breidde de b. zeer uit, maar gaf er een Christel, zin nebeeldige verklaring van. Volgens het Rituale Ro manum wordt het lijk van volwassenen door denpries ter afgehaald en onder het zingen van de Psalm M.se rere in de parochiekerk gebracht, waar het voor het altaar met ’t gelaat naar het Oosten (een priester met 't gelaat naar de geloovigen) op de baar wordt ge zet. Na het officie der overledenen, dat op vele plaat sen wordt weggelaten, en na de lijkmis volgt de Abso lutie, besprenkeling met wijwater en bewierooking. Daarna wordt het lijk onder het zingen van „In paradisum deducant te angeli” (In het paradijs mogen de Engelen u binnenleiden), naar het graf gedragen en onder besprenkeling met wijwa ter en bewierooking, verbonden met gebeden en psalmen, in ’t graf neergelaten.
Het Rituale kent ook een lijkplechtigheid absente corpore en een b. der kinderen, die vóór het gebruik der rede gestorven zijn. Ieder gedoopte, die in de gemeenschap met de Kerk gestorven is, heeft recht op de kerkel. b.; uit gesloten zijn alzoo ongedoopten, ketters, afvalligen, scheurmakers, duellanten en eenige andere groote zondaren. Bij de Protestanten ontwikkelde zich een minder ingewikkeld ceremonieel, waaronder klok gelui. Ingrijpen van staatsgezag beperkte kerkelijke willekeur, en bevorderde het aanleggen van publieke begraafplaatsen buiten de steden en dorpen. Litt.: Feydeau, Histoire générale des usages funèbres et des sépultures des peuples anciens, 3 vol. 1868: Wein hold, Die heidn. Totenbestattung in Deutschland, 1869; Sonntag, Die Totenbestattung, 1878; Vix, Die Totenbestattung in vorgeschichtl. und geschichtl. Zeit, 1896.