Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Barnsteen

betekenis & definitie

Barnsteen (Fr. ambre jaune), een fossiel hars uit de oud-tertiaire periode. Het wordt gevonden aan de Pruisische-Oostzeekust, in het bijzonder in Samland, en is daar afgescheiden in een woud, dat op een in de krijtperiode gevormden bodem ontstaan is. Behalve Coniferen kwamen er nog tal van andere planten in voor o.a. in overeenstemming met het toenmaals veel warmere klimaat, Palmen en Laurierboomen, en verder tal van Varens, Mossen en Korstmossen, zooals de insluitsels in den b. aantoonen. Op deze wijze, n.l. door insluiting in de hars, is ook een deel van de dierenwereld van het toenmalige woud bewaard gebleven, welke dieren voornamelijk overeenkomen met die van het tegenwoordige Japan en het Z.lijke deel van N.Amerika. Het talrijkst zijn de insecten bewaard gebleven. Men kent 230 soorten van tweevleugeligen uit het b., terwijl van de 75 families van kevers, die thans in Midden-Europa voorkomen, er 49 in het b. vertegenwoordigd zijn, zij het ook met geheel andere soorten. De hars schijnt zich voornamelijk aan de wortels van den bamsteenden verzameld te hebben, maar ook druppelde het af van de boomen. Zoo verzamelde zich de hars in het woud in den loop van duizenden jaren, terwijl de boomen stierven en vergingen. Deze oorspronkelijke afzetting is niet bewaard gebleven, althans nog niet gevonden. De oudste laag, waarin het b. thans bekend is, is de zoog. blauwe grond (Hd. Blaue Erde) van Samland, een laag van zeer wisselende dikte, die nooit blauw, maar afhankelijk van het glaukonietgehalte grijsgroen of groen gekleurd is. Zij bestaat uit leemig zand of fijn zand en is blijkens de daarin voorkomende zeeschelpen, haaientanden, enz. afgezet in zee, wat ook reeds volgt uit het glaukonietgehalte. Het b., dat zelf klaarblijkelijk op het vasteland gevormd is, is vanuit zijn eerste ligplaats, toen deze aan de erosie ten offer viel, door de zee hierheen gespoeld. De blauwe grond moet aanvankelijk in de Baltische streken zeer verbreid geweest zijn. Hij is op zijn beurt geërodeerd, zoodat zijn barnsteenstukjes in alle jongere formaties van deze streek, tot in de recente alluviale toe, aangetroffen worden. Zoo heeft men het nu en dan gevonden op de kusten van Noord- en Oostzee, ook bij ons op Rottum, Ameland, Urk, Schokland en bij Scheveningen, voornamelijk na stormen. Na een herfststorm van 1862 vond men meer dan 2000 KG. op de Pruisische Oostzeekust. Vooral echter werd de blauwe-grondlaag tijdens het diluvium aangetast; het b. werd door de zich uitbreidende gletschers meegevoerd. De grenzen van het landijs in zijn versten stand zijn ook de grenzen van de b. verbreiding. In ons land is b, aangetroffen in de hoogte Kloosterholt bij Winschoten en den Noordelijken uithoek van den Dollart, op beide plaatsen in niet onaanzienlijke hoeveelheid, verder bij Steenwijk, tusschen Hoogeveen en Zwinderen, in den Hondsrug, bij Winsum, enz. De barnsteenstukjes, die naast elkander in Samland gevonden worden, blijken bij nader onderzoek niet identiek. Naast het gewone barnsteen, succiniet, moet o.a. onderscheiden worden, als daarvan in chemische en physische eigenschappen verschillend, broze barnsteen of gedaniet, glessiet, krantziet. Rumäniet, dat gevonden wordt bij Buzen en Ploesti in Roemenië en simetiet van Sicilië zijn eveneens tot het echte b. te rekenen. Van tal van andere plaatsen zijn b. achtige fossiele harsen bekend. De onderlinge onderscheiding is, waar nog zoo groote onzekerheid bestaat ten aanzien der scheikundige samenstelling ook der hedendaagsche harsen, zeer bezwaarlijk. Zij berust in den regel op de bepaling van den graad van oplosbaarheid in verschillende oplosmiddelen, op het onderzoek van de producten bij droge destillatie verkregen en op het zoog. smeltpunt. Als zijnde ongekristalliseerd en bovendien niet homogeen, hebben harsen echter geen smeltpunt; alleen kan gesproken worden van temperatuurgrenzen, waarbinnen bij een bepaalde manier van werken het b. week wordt. Voor succiniet is deze temperatuur ongeveer 375°. Succiniet is in het algemeen lichtgeel, echter ook oranje, violet en groen, doorzichtig, wolkig of krijtwit. Bij wrijving wordt hij negatief electrisch; van den Griekschen naam elektron is het woord elektriciteit afgeleid. Bij het verbranden ruikt succiniet aangenaam aromatisch, prikkelt echter sterk de slijmvliezen. Bij verweeringbedekt hij zich met een donkere, vast aangegroeide korst; S. g. der heldere stukjes is 1.05-1,1. Van heldere succiniet is oplosbaar in alkohol 20-25%, aether 18-23%, chloroform 21%, benzol 10%, zwavelkoolstof 24%, terpentijnolie 25%, lijnolie 18%, alkoholischen kali 35%, aceton 8%, ijsazijn 19%. Het in alkohol onoplosbare gedeelte, vroeger succinien genoemd, bevat 7.8% barnsteenzuur en bestaat grootendeels uit de barnsteenzure esther van succinoresinol. Vrij barnsteenzuur komt in succiniet niet voor. Behalve de zooeven genoemde esther C12H20O (70%) bevat hij volgens Tschirch en Aweng vrij succinoabietienzuur C80H120O5 (28%) en de borneolesther daarvan (2%). Succiniet bevat verder ½% zwavel, welk gehalte bij verweering vermindert. Bij droge destillatie levert succiniet evenals vele andere harsen vrij b.-zuur. De winning van b. uit de blauwe-grondlaag geschiedt door den Pruisischen Staat in eigen beheer in een mijn bij Palmnicken; wegens daarbij ondervonden moeilijkheden zal echter worden overgegaan tot ontginning in open groeven. Van 1860-1890 is op groote schaal b. gebaggerd van den bodem van het Kurische Haff; bij tijden werd met 22 baggermolens tegelijk gewerkt; de vindplaats is uitgeput. Ook met duikers heeft de firma Stantien en Becker goede resultaten bereikt, voornamelijk bij Brüsterort en Palmnicken, waar de blauwe-grondlaag op den bodem van de zee bloot ligt. Uit jongere en minder diep liggende lagen, die plaatselijk ook b. in ontginbare hoeveelheid bevatten, is ook reeds van de vroegste tijden af b. gewonnen in kleine putjes. Meer primitieve middelen zijn het verzamelen van aangespoelde b. stukjes op de kust, zooals op Jutland en Sleeswijk-Holstein en het visschen van b. op de wijze der schelpenvisschers. Ook verder in zee wordt tusschen steenen liggend b. na verwijdering der groote steenen gevischt met een soort van baggerbeugels. Het b. wordt door zeven en afwasschen van klei en zand gescheiden, daarna ook van de bijgemengde stukjes hout en steentjes bevrijd. De sorteering heeft plaats naar grootte en kleur. Stukken van meer dan ½ KG. zwaar zijn zeer zeldzaam. Het grootste stuk, dat bekend is, weegt ruim 6½ KG. Bij de bewerking wordt eerst de buitenste ruwe oppervlakte weggeslepen en de stof dan verder op de draaibank in den gewenschten vorm gebracht. Door verhitting in olie wordt b. week, en kan men vormveranderingen aanbrengen, zelfs den b. in vormen persen. Melkachtige b. wordt bij die bewerking doorschijnend. B. werd vroeger, vooral in de 17de en 18de eeuw, op groote schaal verwerkt tot allerlei sieraden als bekers,kastjes, doosjes, enz. waarbij men verschillende stukken samenvoegde. Deze toepassing is thans bijna geheel buiten gebruik geraakt; tegenwoordig maakt men er bijna uitsluitend sigarenpijpjes en mondstukken voor tabakspijpen van. De afval en de kleine stukken worden voor vernis en voor de bereiding van barnsteenzuur gebruikt. In de techniek wordt b. toegepast voor het electrisch isoleeren van onderdeelen in meetinstrumenten o.a. electrometers, indien daaraan zeer hooge eischen worden gesteld. Het geloof aan de geneeskrachtige werking van b., vooral tegen rheumatiek, is zeer verspreid geweest. Snoeren van b. parelen worden veel in Rusland gedragen om bijgeloovige redenen: in andere landen worden stukken b. als amulet gebruikt. Het gebruik van b. is blijkbaar al oud. Men vindt b.v. reeds bewerkte b. in Zwitsersche paalwoningen. Bij de Grieken en Romeinen was b. al goed bekend. Tacitus zegt reeds, dat de Esthen den b. als uitwerpsel van de zee verzamelen en aan de Romeinen te koop aanbieden. Plinius weet te vertellen, dat b. van een pijnboom afkomstig is, en leidt den naam succinum van succus (d. i. sap) af. Hij zegt dat de Barnsteeneilanden of Electriden in de Germaansche Zee, tegenover Groot-Britannië liggen. De Ouden wisten dus reeds, dat men den b. van de Noordelijke kusten krijgt. Nero zond een Romeinsche expeditie naar de barnsteenkust van Samland en vermoedelijk dagteekent van dien tijd het begin van een levendigen handel tusschen Samland en de Romeinen, waaruit de rijkdom aan Romeinsche voorwerpen van dat deel van Pruisen te verklaren is. Kustplaatsen van de Adriatische Zee waren de stapelplaatsen van het over land vervoerde produkt, van waaruit de stof in bewerkten of onbewerkten toestand verder over den Levant verspreid werd. In oude tijden was het zoeken en verzamelen van b. aan de Oostzeekust vrij: na 1200 trok de Duitsche Orde het b.-monopolie tot zich en verstrekte de stof aan vereenigingen van b.-bewerkers, zooals er in Brugge en Lübeck omstreeks 1300, in Stolp, Kolbergen en Dantzig omstreeks 1450 en in Konigsbergen in 1640 bestonden. Venetië, Frankfort a.d. Main, Keulen en Neurenoerg waren toenmaals de grootste handelsplaatsen. Later werden zelfs b.-rechtbanken opgericht en moesten de strandbewoners den barnsteeneed afleggen. Deze toestanden gingen eindelijk over in een verpachting van de b.-vondsten aan kooplieden uit Dantzig, totdat ten slotte, nadat ook de regeering de zaak ter hand had genomen, in 1811 het recht van h. zoeken verpacht werd, sedert 1837 aan den meestbiedende. Van 1860-1899 beheerschte de firma Stantien & Becker de geheele markt; in dat laatste jaar kocht echter de Pruisische regeering die firma voor een zeer hoog bedrag (10 millioen Mark) hare rechten af; sedert geschiedt het verzamelen van b. van staatswege. Thans is aan een deel van de Oostpruisische stranden de b.-winning een staatsmonopolie, in een ander deel monopolie van de stad Dantzig en voor de rest van het gebied vrij, d.w.z. de gevonden b. behoort aan den eigenaar van den grond. Jaarlijks wordt in Pruisen gewonnen 400 t. b. waarvan ⅔ slechts bruikbaar is, om gesmolten te worden en als b.-colophonium te dienen als b.-lak; 70 t. van de gewonnen b. wordt als onbewerkte b. in 250 kwaliteiten verdeeld, in den handel gebracht, 20 t. bovendien in den vorm van geperste b. Bij het smelten ontstaan barnsteenzuur en b.-olie als bijproducten; het laatste dient voor de bereiding van vernis. De totale waarde van de jaarproductie is 2½ a 3 millioen Mark.

Litt.: Klebs, Gewinnung und Verarbeitung des Bernsteins (1883); Handelssorten des Bernsteins (1883); Der Bernstein und seine Geschichte (1889); Göppert und Menge, Flora des Bernsteins (1883, vervolgd door Conwentz, 1886): Landsberg, Geschichte des Bernsteins und seiner Gewinnung (Preuss. Jahrb. 1889).

< >