Bankwezen - Met het woord bank worden velerlei soort instell. aangeduid, wier werkzaamheden zeer uiteen loopen, maar die alle dit gemeen hebben, dat zij zich op financ. gebied bewegen. Bij voorkeur wordt het woord „bank” gebruikt voor ondernem. van een zekeren omvang. Tot het b. behoort dus een groote verscheidenheid van bemoeiïngen en daar de meeste instell. zich slechts met een bepaalde soort of groep van bankbemoeiïngen bezighouden, worden de banken veelal daarnaar onderscheiden als circulatie-, deposito-, voorschot-, wissel-, disconto-, hypotheek-, spaarbank, bank van leening, bank van onroerend goed of levensverzekeringbank. Eene bank kan ook het karakter van meer dan een dezer onderscheidingen in zich vereenigen.
— De werkzaamheden der banken laten zich in twee groote groepen verdeelen, naar gelang zij al of niet op het terrein van het crediet liggen. — Voor zoover de banken zich op het credietbedrijf toeleggen, is hare functie, economisch beschouwd, in hoofdzaak bemiddelend. Zij verleenen n.l. crediet voor een overgroot deel veelal uit middelen, over welke zij door het genieten van crediet de beschikking hebben. Dit genieten van crediet (de zgn. passieve zaken der banken) kan geschieden door het in ontvangst nemen van geld in deposito of op rekening-courant, door het uitgeven van bankbilj. (zie CIRCULATIEBANK) of van pandbrieven (zie HYPOTHEEKBANK), enz.; ook het verleenen van crediet (de zgn. actieve zaken) kan op velerlei wijze geschieden (zie CREDIET). — Bij het verleenen van crediet moet steeds rekening worden gehouden met den aard van het genoten crediet. Is het geld b.v. op korten termijn opvraagbaar, dan mag het ontvangene in den regel niet op langen termijn worden vastgelegd; de bank moet althans een groot deel harer middelen zgn. „liquide” houden, d.i. belegd in een vorm, waarin het spoedig weder in baar geld kan worden omgezet. Volgens Eng. spraakgebruik wordt veelal uitsluitend de credietbemiddeling als het karakteristieke van het b. aangeduid; vroeger werd het woord b. daar zelfs nog beperkter genomen, n.l. slechts voor het uitgeven van bankbilj. Hier te lande rekent men echter tot het b. nog tal van zaken, welke niet op het terrein van het crediet liggen, de zgn. indeferente bankzaken: bewaarneming van effecten, safe deposit, commissiehandel in effecten, wisselen van geld, uitgeven van aandeelen en obligatieleeningen (emissie-bank), incasseeren van vorderingen, enz.—Het bankbedrijf is reeds zeer oud. In iedere maatschappij met eenigszins ontwikkelden handel en verkeer bestaat er behoefte aan diensten, zooals zij door banken worden bewezen. Het is dan ook bekend, dat reeds zoowel in Griekenland als in Rome een vrij ontwikkeld b. heeft bestaan. In het eerste land, vooral van de 5e tot de 3e eeuw, in het laatste eerst in de 2e eeuw vóór Chr. In Rome werden de bankiers veelal als argentarii, in Griekenland als trapezites aangeduid. Met het verval van Rome ging dat van het b. gepaard. Eerst met de opkomst der Ital. steden (voor een groot deel tengevolge der Kruistochten) kreeg het weer meer beteekenis. Echter nog geen b. in Eng. zin. Voor eene groote ontplooiïng van het credietwezen waren de voorwaarden nog niet aanwezig. Muntverwarring, in het algemeen gebrek aan rechtszekerheid, ook het renteverbod der kerk stonden daaraan in den weg. De bemoeiïngen der banken of der personen, die zich met bankzaken belastten, golden in de eerste plaats den geldwisselhandel. Bij de groote muntverscheidenheid en muntverwarring kreeg deze groote beteekenis. De handel toch had voortdurend met den slechten en voor schier iedere plaats uiteenloopenden toestand der munt te kampen. Niet alleen particulieren maakten er hun beroep van hierbij diensten te bewijzen, ook door groote centr. banken trachtte men aan de bezwaren van het muntwezen tegemoet te komen. Zoo werd in 1156 eene centr. b. te Venetië gesticht, in 1407 te Genua; later, toen de handel zich meer naar Noordel. landen verplaatst had, ook daar; zoo in 1609 te Amsterdam (zie AMSTERDAMSCHE WISSELBANK), in 1619 te Hamburg, in 1621 te Neurenberg.
Ook de wisselhandel kwam langzamerhand op, naar gelang het moderne karakter van den wissel zich ontwikkelde. Echter eerst met de mogelijkheid van eene krachtige ontwikkeling van het credietwezen is het b. geworden, wat het thans is, eene macht, die in steeds hooger mate het ecomon., vooral het industr. leven beheerscht. Zie verder de woorden, die de verschillende takken van b. behandelen.