Archias (Aulus Licinius), Grieksch dichter te Antiochia in Syrië, geb. 120 v. C. Hij kwam in 102 te Rome en werd daar bij aanzienlijke families aan huis ontvangen, met name bij Lucullus, wiens geslachtsnaam Licinius hij aannam. In 93 ging hij met Lucullus naar Sicilië, bij welke gelegenheid hij het burgerrecht van Heraclëa in Lucanië ontving en dientengevolge in 89 het Rom. burgerrecht. In 62 werd hem dit betwist door een zekeren Gratius. Cicero verdedigde den dichter, die ook zijn vriend was geworden, in de bekende rede pro Archia poëta, terwijl zijn broeder, Q. Cicero, als praetor voorzitter van de rechtbank was, met succes.
Uit die rede vernemen wij, dat A. reeds als jongeling den Cimbrischen, en later den Mithradatischen oorlog had bezongen en dat hij toen juist een gedicht over Cicero’s consulaat onder handen had. Van die gedichten is ons niets overgebleven. In de Anthologia Graeca staan 35 epigrammen op naam van Archias; het is niet gemakkelijk te zeggen, welke daarvan van hem, en welke van een anderen gelijknamigen dichter afkomstig zijn.