Arbeidsfactor (electrotechn.), een factor, gewoonlijk cos. (φ genoemd, waarmede het product van stroom en spanning bij wisselstroomstelsel nog vermenigvuldigd moet worden om het arbeidsvermogen te verkrijgen. Bij gelijkstroomstelsels zijn, zooals de naam aanduidt, stroom en spanning gelijkmatig en het arbeidsvermogen bestaat uit het product van beiden. Bij wisselstroom varieeren zoowel spanning als stroom tusschen een hoogste positieve en evenzoo hooge negatieve waarde; dit heen en weer schommelen in eene bepaalden tijd (periode) geschiedt zeer snel, bij technische wisselstroomen van 20 à 25 tot 50 per secunde en ontstaat door het beurtelings in en buiten het magnetisch veld geraken van de ankerdraden in de machine. Zelfinductie en capaciteit, in de stroombaan aanwezig, zijn oorzaak, dat in het algemeen spanning en stroom niet in denzelfden tijd hun positief maximum bereiken.
Bereikt b. v. de stroom zijn maximum op het zelfde oogenblik, dat de spanning van zijn positief naar zijn negatief maximum gaande, de nulwaarde passeert, dan is het product gelijk 0, d. w. z. er kan geen arbeid verricht worden. Noemt men den hoek van den ankersector, welke van het linkeruiteinde eener positieve magneetpool reikt tot het rechter uiteinde eener daaraan grenzende negatieve pool, dan speelt zich daarin de geheele periode af en men kan dien hoek 180° noemen. Het is duidelijk, dat dan ook de verschuiving tusschen stroom en spanning in deze hoekmaat uitgedrukt kan worden en wiskundig laat zich aantoonen, dat de arbeidsfactor dan kan worden voorgesteld door den cosinus van dezen z.g. phasenverschuivingshoek. Bestaat er geen verschuiving, dan is de hoek, welken men met φ aanduidt, gelijk 0° en derhalve de cosinus = 1, d.w.z. het volle arbeidsvermogen kan ontwikkeld worden, evenals bij gelijkstroom; is φ = 90° dan is cos. φ = 0 en ontstaat er in het geheel geen arbeidsvermogen in de machine.