Leguminosen, - groote plantenfamilie, over de geheele aarde verbreid met meer dan 12.000 soorten. Het zijn kruiden, heesters of boomen met verspreide, bijna steeds samengestelde bladeren met steunbladeren en een eenhokkig vruchtbeginsel met één zaadlijst waaraan een of twee rijen van zaden zitten. Men onderscheidt drie onderfamilies, de Papilionaceeën, de Caesalpinaceeën en de Mimosaceeën. De eerste familie heeft de typische vlinderbloem, n.l. een vijfslippige, vergroeidbladige kelk, een 5-bladige bloemkroon, waarvan het hoogste blad, de vlag, de andere omgeeft, en 10 meeldraden, met elkaar in een buis vergroeid of negen met elkaar vergroeide en een lossen meeldraad.
De Caesalpinaceeën missen de typische vlinderbloem meestal, bovendien wordt het bovenste bloemblad door de andere bloembladeren ingesloten. Verder zijn vaak niet alle meeldraden aanwezig, doch ontbreken er enkele, zoodat men er bij sommige soorten maar één vindt van de 10. De Mimosaceeën hebben 4- of 5-tallige regelmatige bloemen met 4 of 5, 8 of 10 of soms zeer talrijke meeldraden, zooals bijv. bij Acacia voorkomt. Een gemeenschappelijk kenmerk van de drie families is de vrucht, die peul wordt genoemd en die eigenlijk een kokervrucht is, die langs twee naden, dus met twee kleppen openspringt. Tal van Leguminosen hebben echter andere vruchten. Zoo spreekt men van gelede peul, als zij in eenzadige stukjes uiteenvalt, van een niet-openspringende peul bij de klaver, bij Arachis, enz. Bij tropische Leguminosen komen ook eenzadige peulen voor, die zich als steenvruchten hebben ontwikkeld. De groote plantenfamilie heeft een groot aantal nuttige soorten, die onder de geslachtsnamen worden behandeld.