v. (-en), (ook: heilig oliesel), (r.k.) de zalving van de zieke onder handoplegging en gebed.
(e) De zalving van de zieken wordt uitdrukkelijk aanbevolen in de Brief van Jakobus (5,14—16), waarin niet alleen de aandacht uitgaat naar de lichamelijke genezing, maar evenzeer sprake is van zondenvergeving en eschatologisch heil. Uit de oudste formules voor de wijding van de ziekenolie (begin 3e eeuw) blijkt ook dat de ziekenzalving geenszins was voorbehouden aan de priesters. Vanaf het einde van de 8e eeuw werd zij een van de specifieke taken van de priester. Bovendien groeide een sterke binding met de uitboeting van zonden, m.n. wanneer de zieke in stervensgevaar verkeerde. De zalving van de zieke ging behoren tot de reeks van sacramenten in stervensgevaar. Men spreekt van laatste sacramenten. Deze opvatting is blijven bestaan tot aan de vernieuwing van de ziekenliturgie in 1972, waarbij het tijdstip van de ziekenzalving aanzienlijk naar voren werd verschoven.