v./m. (-pen),
1. in evenwicht liggende balk of plank die door personen op de uiteinden door afzetten tegen de grond telkens uit het evenwicht gebracht wordt: op de wip spelen; (fig.) die partij zit op de wip, kan, als staande tussen twee grote, ongeveer even sterke groepen, bij stemming de doorslag geven, hoewel zij slechts klein in aantal is;
2. wipgalg; op de wip staan, op het punt staan gewipt te worden, m.n. op het punt staan zijn ambt te verliezen; de liberalen zaten op de wip, konden beslissingen beïnvloeden doordat ze tussen twee even sterke grote partijen stonden.