Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

symbolis'me

betekenis & definitie

[Fr.], o., 1. richting die de dogma’s en geloofsvoorstellingen symbolisch opvat; 2. richting in de kunst die de vorm van het kunstwerk ondergeschikt vindt aan de idee (e).

(E) BEELDENDE KUNST. Het symbolisme zette de directe, uit noodzaak geboren taal van symbolische kunst (b.v. de oudchristelijke) om tot een nadrukkelijk bedoelde stijl. Daarbij werd gebruik gemaakt van gestileerde tekens om begrippen tot uitdrukking te brengen. Vandaar dat de scheppingen van symbolisten vaak een ornamenteel karakter hebben, anderzijds werden attributen met symbolische, d.w.z. poëtische of ethische betekenis, opgenomen. Bij voorkeur werden religieuze, poëtische, mystieke en occulte onderwerpen in beeld gebracht. In Frankrijk waren de schilders G.Moreau, O.

Redon en P.Puvis de Chavannes de belangrijkste vertegenwoordigers. Ook het synthetisme van P. Gauguin wordt wel tot het symbolisme gerekend. Tot de belangrijkste schilders van deze richting behoren in Nederland: J.Toorop, J.Thorn Prikker en R.Roland Holst; in België: F.Khnopff, G.van de Woestijne en E.Yoors; in Duitsland: A.Böcklin en M.Klinger; in Zwitserland: F.Hodler. A.Maillol, G.Minne en G.Vigeland waren symbolistische beeldhouwers. LITT. B.Polak, Het fin-de-siècle in de Ned. schilderkunst.

De symbolistische beweging 1890—1900 (1955); H.Hofstatter, Symbolismus und die Kunst der Jahrhundertwende (1965); B.Spaanstra-Polak, Het symbolisme (1967); F.C.Legrand, Le symbolisme en Belgique (1971); P.Julian, Decadente dromers (1971); H.Hofstatter, Idealismus und Symbolismus (1971); C.Chadwick, Symbolism (1971); E. Lucie-Smith, Symbolist art (1972). LITTERATUUR. Het Franse symbolisme was aanvankelijk een reactie op de Parnassiens, later ook een vorm van verzet tegen naturalistische analyse en beschrijving van gevoelens en gewaarwordingen door de kunstenaar, tegen intellectualisme en tegen de heerschappij van de oude prosodie over de dichtvorm. Zijn aanhangers willen door klank en ritme van hun bijzonder subjectieve poëzie gewaarwordingen en voorstellingen bij de lezer en hoorder van hun verzen oproepen, daarbij speculerend op de geheimzinnige betrekkingen, die er tussen de uitwendige wereld en het innerlijk leven bestaan. Hoewel het symbolisme, aangekondigd door Baudelaire, Verlaine, Rimbaud en Mallarmé, reeds vóór die tijd zijn stempel op de poëzie had gedrukt, dateert de eigenlijke beginselverklaring van een artikel van Jean Moreas in de Figaro (1.9.1886). De belangrijkste symbolistische dichters zijn: Jules Laforgue, Saint-Pol-Roux, Rémy de Gourmont, Stuart Merrill, Henri de Régnier, Francis Viélé-Griffin, Fagus.

De invloed van het symbolisme deed zich uiteraard ook elders voelen: het Italiaanse →hermetisme b.v. heeft zich tot de Tweede Wereldoorlog krachtig gehandhaafd. De eerste generatie van Russische symbolisten (1890—1905) stond sterk onder invloed van het Franse esthetisme (V.Brjoesov, V. Baljmónt en F.Sologoeb). De tweede generatie (1905-11) stond onder invloed van de Russische filosoof V.Solovjov (A.Blok, A.Bely, V.Ivanov). In België zijn m.n. M.Maeterlinck, Charles van Lerberghe, Max Elskamp, Georges Rodenbach en Emile Verhaeren coryfeeën.

In Nederland had W. Kloos reeds gepreludeerd op het symbolisme in zijn Inleiding op Perks gedichten en in zijn vroege sonnetten. In bepaalde figuren van Tachtig is de overgang waarneembaar (H.Gorter, L.van Deyssel, A. Verwey). P.Boutens, J.Leopold, K.van de Woestijne en L.Couperus (Psyche, Fidessa), A.van Schendel (Drogon) hebben allen een symbolistische fase doorgemaakt. Een belangrijke figuur is A.Diepenbrock, om zijn cultuurfilosofische artikelen in De Kroniek en zijn introductie van b.v.

Rémy de Gourmont, J.K.Huysmans en Nietzsche. Visie en droom bepalen ook het werk van de generatie ca.1910: A. Roland Holst, J.C.Bloem, G.Gossaert en P.N.van Eyck, die allen ook het aristocratisch jargon hanteren van wie zich uitverkoren achten (ook wel als neoclassicisme van het symbolisme onderscheiden). In het werk van latere dichters herkent men soms het procédé van het psychologisch symbolisme (M. Vasalis, C.van Geel).

LITT. S.Vestdijk, Albert Verwey en de Idee (1941); G.Michaud, Message poétique du symbolisme (3 dln. 1947); K.Cornell, The symbolist movement (1951); J.A.Holthusen, Geschichte des russischen Symbolismus (1958); J.Kamerbeek jr., Albert Verwey en het nieuwe classicisme (1966); J. C.Brandt Corstius, Het poëtisch programma van Tachtig (1968).

< >