m. (-en), lijn in het spectrum, licht in het geval van een emissiespectrum, donker in een absorptiespectrum.
(e) Laat men monochromatisch licht op de spleet van een ➝spectroscoop vallen, dan ziet men één smalle, lichte lijn, een spectraallijn. De moleculen van een stof, die het licht uitzendt, zijn echter voortdurend in beweging (warmtebeweging); komt een molecule naar de waarnemer toe dan ziet men een kleine verschuiving van de lijn naar de blauwe kant van het spectrum (➝dopplereffect) ; gaat het molecule van de waarnemer af, dan wordt de waargenomen golflengte groter. Ook de smalste spectraallijn heeft daarom nog een zekere breedte, waarbij de lichtsterkte in het midden maximaal is, en naar beide kanten snel afneemt. Men kan de intensiteit van een spectraallijn fotografisch bepalen, de gefotografeerde lijnen vertonen op verschillende punten een verschillende zwarting, die gemeten wordt met behulp van een microfotometer. Bijna alle lijnen blijken, als zij met een spectroscoop met grote dispersie worden onderzocht, uit diverse lijnen te bestaan (fijnstructuur, hyperfijnstructuur). Een dubbele spectraallijn heet doublet; er worden verder nog tripletten en multipletten onderscheiden. ➝atoommodel.