m. (-ren),
1. Picea, geslacht van naaldbomen uit de familie Pinaceae (e);
2. onbezaagde, rechte, dunne stam; staak; m.n. onbezaagde stam die een dak van eenvoudige constructie helpt dragen; spant. (e) Het geslacht Picea telt ca. 40 soorten, voorkomend in de koele en gematigde zone van het noordelijk halfrond, van de polaire bosgrens tot in het hooggebergte in warme streken. Het zijn bomen met een kegelvormige kroon, waarvan de takken in kransen staan, waartussen kleinere zijtakken. De naalden staan spiraalsgewijs ingeplant op een over de twijg heenlopend bladkussen. De langwerpige, hangende kegels vallen in hun geheel af.
De Picea-soorten worden in drie groepen verdeeld:
1. Eupicea met vierkante naalden, die aan alle zijden huidmondjes hebben;
2. Casicta met eveneens vierkante of aan de onderzijde samengedrukte naalden met aan de bovenzijde geen of weinig huidmondjes en dunne, buigzame kegelschubben, met gewoonlijk ingesneden of gegolfde rand;
3. Omorika met meer platte naalden en aan de onderzijde daarvan huidmondjes verenigd tot twee lichtgroene banden.
Voorbeelden van Eupicea zijn de fijnspar (Picea abies), in Middenen Noord-Europa de belangrijkste bosboom, Picea obovata uit het noorden van de USSR, de kaukasusspar (Picea orientalis) uit KleinAzië en de Kaukasus, de Canadese spar (Picea glauca) en de zwarte spar (Picea mariana); beide laatste soorten behoren in Canada en het noorden van de VS tot de meest voorkomende houtsoorten. De fijnspar neemt in de Benelux in betekenis toe. Hij levert het vurehout, dat in alle sortimenten zeer gevraagd is en de jonge boom is de meest gezochte boom als kerstboom. De fijnspar vormt vaak een vlakstrijkend wortelstelsel en verlangt een vochthoudende grond. Hij lijkt enigszins op de zilverden, maar heeft hangende, ca. 15 cm lange, vrij smalle kegels en naalden die in doorsnede ruitvormig zijn. De geelbruine, kegelvormige knoppen zijn niet harsig.
De kaukasusspar heeft zeer korte, donkergroene en glimmende naalden. Deze boom is decoratief en komt daarom veel in parken voor. Voorbeelden van Casicta zijn de sitkaspar (Picea sitchensis) van de westkust van Canada en de VS, en Picea pungens uit het zuidelijke Rotsgebergte. De sitkaspar heeft scherpstekende naalden en domineert door zijn grote afmetingen de bossen langs de kust van Alaska tot Californië. Ook in de Benelux wordt hij als parkboom en in de bosbouw aangeplant. Picea pungens is een sierspar met scherpstekende zilvergrijze naalden. Vooral de blauwe variëteiten zijn als blauwspar zeer in trek.
Tot de Omorika behoort Picea omorika, uit een zeer klein verspreidingsgebied (60 ha) langs de Drina in Joegoslavië; met zijn zeer smalle kroon is hij een van de fraaiste Picea’s. De stompe, enigszins platte, donkergroene naalden hebben aan de onderzijde twee witte rijen huidmondjes. Deze soort wordt ook wel in de bosbouw gebruikt.