o. (-en),
1. (bouwkunde) schuine balk, rib of spar van een dak waarop gordingen e.d. rusten;
2. (bouwkunde) kapgebint, houten, betonnen, stalen draagconstructie van schuine daken (e);
3. (scheepsbouw) verticale verstijving van de scheepshuid; (ook) verticale dwarsdoorsnede van een scheepsromp, voor de bepaling van de scheepsvorm;
4. (luchtvaart) aan 3. overeenkomstig constructiedeel van een vliegtuigromp of -vleugel.
(e) In de bouwkunde vormen spanten een onderdeel van de kapconstructie (➝kap) van hellende daken. Op een ➝dak werken verschillende belastingen (windkracht, gewicht van sneeuw, personen, dakbedekking, dakbeschot e.d.). Zij moeten op de fundering overgebracht worden, veelal via de muren. Doordat het dakvlak helt, werkt op de ondersteuningspunten naast de verticale kracht ook een horizontale, naar buiten gerichte kracht. Om uitwijking te voorkomen moet een spant vormvast zijn. Dit wordt bereikt door een spant zoveel mogelijk op te bouwen uit driehoeken: een driehoek is vormvast (trapezium en rechthoek niet).
Als de zijden van de driehoek te slap zouden worden bij grote overspanningen, kan de driehoek in kleinere driehoeken verdeeld worden door zgn. diagonalen aan te brengen. Er zijn diverse spantvormen in gebruik. De verbindingspunten in een spant heten knooppunten. Gordingen (voor ondersteuning van het dakvlak en van de spanten onderling) worden in het algemeen boven knooppunten geplaatst.
Spanten worden gemaakt van hout, beton of staal. De traditionele houten spanten voor niet te grote overspanningen worden zelden berekend en veelal naar ervaring samengesteld. Van stalen spanten wordt elke staaf berekend (met behulp van cremonadiagrammen b.v.). Betonnen spanten worden gewapend en zijn vaak uit trilbeton geprefabriceerd. Wanneer de spanten niet op muren steunen maar de dakbelasting rechtstreeks op de fundering moeten overbrengen, worden tweeof driescharnierspanten gebruikt. De houten uitvoeringen zijn gelijmde ➝houtconstructies.