de bewoners van de Polynesische eilanden in Oceanië. De Polynesiërs vormen raciaal (lichtbruine huid, donker sluik haar, licht mongoloïde trekken) en in vele opzichten ook cultureel een eenheid.
Volgens sommigen (m.n. Thor Heyerdahl) moet de bevolking uit Zuid-Amerika zijn gekomen; de sterkste aanwijzing hiervoor vormt de Zuidamerikaanse zoete aardappel, die over geheel Polynesië voorkomt en daar dezelfde naam draagt als in ZuidAmerika (kumara). Op grond van vele raciale, taalkundige en culturele overeenkomsten zijn tegenwoordig echter de meeste antropologen ervan overtuigd dat de bevolking oorspronkelijk afkomstig is uit Zuidoost-Azië, m .n. uit het gebied van het huidige Vietnam en Maleisië. Gedurende vele eeuwen (ca. 5e-14e eeuw) moeten zij vanuit deze gebieden via Indonesië, Melanesië en Micronesië zijn gekomen. De Polynesiërs zijn bekwame zeevaarders. Zij maakten hun reizen in grote planken boten voorzien van zeil, roeiriemen, stuur en uitleggers, waarin een honderdtal mensen, met huisdieren, goederen en proviand vervoerd konden worden.
Overbevolking en oorlogen dwongen hen steeds nieuwe eilanden te koloniseren. Wapens en gereedschappen werden gemaakt van steen, hout en schelpen; metaal ontbreekt geheel. De meeste eilanden zijn zeer vruchtbaar. Visvangst is belangrijk en er worden kippen, honden en varkens gemest. De bereiding van het plantaardig voedsel vindt meestal plaats in de aardoven, omdat aardewerk onbekend was. Rond het genotmiddel →kava is in grote delen van Polynesië een uitgebreid ceremonieel ontstaan, dat een belangrijke rol speelt in het sociale en politieke leven.
Typisch Polynesisch is de boomschorskleding, de tapa. De houtsnijkunst is beroemd. De Polynesiërs hadden geen schrift (behalve tekens op Paaseiland) en op de botenbouw na eenvoudige technologie, maar hun sociale organisatie en religie zijn zeer complex. De sociale organisatie bestaat uit een aantal standen, in de regel exogaam en soms zo streng gescheiden dat ze bijna het karakter van kasten hebben. Op de meeste plaatsen bestaat een indeling in drie standen: adel, vrije burgers en slaven, terwijl de kunstenaars en ambachtslieden een bijzondere positie innemen. De mannelijke leden van de hoogste stand lieten, ter onderstreping van hun waardigheid, vaak een uitgebreide tatoeage op hun lichaam aanbrengen.
Bij erfenis van bezit en functie overheerst het eerstgeboorterecht, met voorkeur voor de mannelijke erfgenaam. Via het memoriseren van zeer lange genealogieën kon afstamming van een bepaalde (werkelijke of mythische) belangrijke voorouder worden aangetoond. De hoofden van de belangrijkste families voerden op deze wijze hun afstamming terug tot de goden en ontleenden daaraan een grote hoeveelheid →mana, die te zamen met de daaruit voortvloeiende taboeregels hun machtspositie onaantastbaar maakte. Ook de priesters hadden een hoge status. De religie kenmerkt zich verder door polytheïsme, met een klein aantal oppergoden, voorouderverering en zeer uitgebreide mythologieën, die een verklaring geven voor het ontstaan van alle dingen. Op diverse eilanden kwamen in het verleden mensenoffers en ritueel kannibalisme voor.
Onder invloed van het Westen is veel in de traditionele cultuur veranderd, ondanks opstanden en latere nationalistische bewegingen. Ten gevolge van nieuwe ziekten, moderne wapens en het optreden van de blanken trad sterke bevolkingsafname op. Thans is een herstel van de bevolkingsgroei merkbaar, terwijl op diverse plaatsen in Polynésie bewegingen opkomen die streven naar het behoud van de oude cultuur, b.v. bij de Maori van Nieuw-Zeeland. LITT. T.Heyerdahl, American Indians in the Pacific (1952); C.H.Heeren-Palm, Polynesische migraties (1955); E.Beaglehole, Social change in the South Pacific (1957); M.D.Sahlins, Social stratification in Polynesia (1958); P.H.Buck, Vikings of the Pacific (1959); D.L.Oliver, The Pacific islands (2e dr. 1961); R.Firth, We, the Tikopia (2e dr. 1965); M.Panoff, La terre et l’organisation sociale en Polynésie (1970).