plantengeslacht, behorend tot de onderafdeling →Coniferospermae, met vijf geslachten (ca. 100 soorten) bomen of heesters. Harskanalen in de naalden.
Blad naaldof schubvormig, soms fyllocladiën (→fyllocladium). Meestal tweehuizigen meestal één zaadbeginsel aan de bovenzijde; vaak in een vrouwelijke bloeiwijze slechts één of twee ontwikkelde zaadbeginsels. Soms groeit vanuit de zaadschub een mantelweefsel (epimatium) om het zaad, een weefsel dat dan niet zelden met de zaadhuid vergroeit. Niet zelden worden de schubben onder de zaadschub vlezig. Voorbeelden zijn Dacrydium en Podocarpus.