Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Papoeas

betekenis & definitie

de autochtone bevolking van Nieuw-Guinea, behorende tot het Melanesische cultuurgebied. Ondanks nogal wat onderlinge verschillen vertegenwoordigen de Papoea’s in het algemeen het negroïde type, met kroeshaar en een donkerbruine huidkleur.

Zij kenmerken zich door een lange gelaatsvorm en een grote gebogen neus. De Kust-Papoea’s zijn langer en sterker dolichocefaal; de Papoea’s van het binnenland en van het hooggebergte zijn korter en sterker mesocefaal. Op de grens tussen hooggebergte en laagland leven in verschillende delen van Nieuw-Guinea pygmoïde groepen. Het staat vast dat zij ondanks hun korte lichaamslengte nauw verwant zijn met de andere inheemse bewoners in Nieuw-Guinea. De meeste Papoeaculturen kenmerken zich door een zekere structurele losheid, of beter: flexibiliteit, die in alle cultuuraspecten doorwerkt, b.v. in de neiging tot improviseren en tot individualisme, twee verschijnselen die wel in verband zijn gebracht met de verscheidenheid aan taal- en cultuurverschijnselen waar Nieuw-Guinea spreekwoordelijk voor is geworden. Overigens is het toch mogelijk een aantal grote cultuurgebieden te onderscheiden. Zie cultuurgeschiedenis.

De bevolking van de Geelvinkbaai, o.a. die van de eilanden Biak, Numfoor en Japen, is vooral op de zeevaart gericht. De prauw en boomstamkano nemen in hun cultuur een zeer grote plaats in. Mede hierdoor is dit gebied vanouds een belangrijk cultuuruitstralingscentrum in Nieuw-Guinea. Zijn invloed strekt zich uit vanaf de Vogelkop en de sterk Indonesisch georiënteerde Radja-Ampat Eilanden in het westen tot aan de Humboldtbaai aan de grens met Papoea-Nieuw-Guinea. Een opvallend verschijnsel in de Vogelkop vormen de kain timoer, oudtijds uit Oost-Indonesië

geïmporteerde weefsels, die vooral onder de Mejbrat Papoea’s een grote rol in het ceremoniële ruilverkeer spelen.Ten oosten van de Geelvinkbaai ligt vanaf de rivier de Mamberambo tot ver in Papoea-Nieuw-Guinea een cultuurgebied, dat o.a. wordt gekenmerkt door ceremoniële mannenhuizen. Sacrale fluiten spelen een belangrijke rol bij plechtigheden en feesten. Grootse initiatiefeesten worden gevierd in het gebied van de rivier de Sepik en in het oostelijke bergland van het Huon Schiereiland. In de zuidoostelijke uitlopers van Nieuw-Guinea speelt de matrilineaire verwantschapsrekening een grotere rol dan in andere gebieden van Nieuw-Guinea. B .Malinowski heeft grote bekendheid gegeven aan het kulacomplex (kula) van het Massimgebied, met de Trobriand-en d’Entrecasteaux Eilanden als middelpunt.

In de Golf van Papoea heeft de matrilineaire verwantschapsrekening plaatsgemaakt voor de patrilineaire. Ook hier treft men grote prestigefeesten en ceremoniële giften van voedsel die ook uit andere delen van Nieuw-Guinea bekend zijn. Verder genoten de Motu en Koita uit de omgeving van Port Moresby grote bekendheid door hun verre handelstochten over zee, met bij elkaar gebonden prauwen of lakatoi, om in westelijke gebieden sago te ruilen voor aardewerk. Ten westen van Cape Possession in Zuid-Nieuw-Guinea ligt een gebied dat zich kenmerkte door zeer langdurige en spectaculaire riten. Dit gebied van het drama, en van in verhouding sterk ontwikkelde totemistische stelsels, strekt zich naar het westen uit tot ver voorbij het woongebied van de Marind-Anim. Bij de Marind-Anim en hun westelijke buren, m.n. de Asmat, hebben kopjensnellerij en kannibalisme een opvallend grote plaats ingenomen.

Dit geldt niet voor de Mimika in Zuidwest-Nieuw-Guinea, die echter wel groots opgezette neusdoorboringsen voorouderfeesten kenden. De bewoners van het moerassige eiland Kolepom genieten bekendheid door een speciale vorm van moerastuinbouw en door een tuinbouwritueel, betrekking hebbend op de teelt van yamknollen, dat sterk gelijkt op overeenkomstige prestigeen geschenkenfeesten in het gebied van de rivier de Fly. De Jaqai, woonachtig langs de Mappi (zijrivier van de Digul), waren eertijds beruchte koppensnellers. Vlak onder de Vogelkop, op het Bomberaischiereiland hebben Oostindonesische invloeden duidelijke sporen nagelaten in de nog bestaande radja’-schappen en het grote aantal belijders van de islam.

De Berg-Papoea’s van het Centrale Gebergte hebben een geheel eigen culturele oriëntatie. De belangstelling gaat er meer uit naar de varkenshandel en het (kauri)schelpengeld dan naar groots opgezette riten. Handelsbetrekkingen zijn er inderdaad bijzonder verbreid. In de hooglanden van PapoeaNieuw-Guinea heeft de varkenshandel de vorm aangenomen van een ceremoniële prestigeen geschenkenstrijd, die functioneel sterk aan de kula van het Massim-gebied doet denken. De Berg-Papoea’s zijn geen koppensnellers en menseneters. Wel treft men er in de Baliemvallei en op sommige andere plaatsen sterk geïnstitutionaliseerde vormen van oorlogvoering aan.

Verwant met de cultuur der Berg-Papoea’s is die van de Moejoe, woonachtig tussen de bovenloop van de Kao (bronrivier van de Digul) en de grens met Papoea-Nieuw-Guinea. Ook voor de Moejoe is karakteristiek de grote betekenis van het schelpengeld en de varkensfeesten.

SOCIALE ORGANISATIE EN GODSDIENST

strakke, duidelijk geïnstitutionaliseerde sociale organisatievormen komen, uitgezonderd bij de Marind-Anim, in Nieuw-Guinea niet voor. Het valt op dat vrijwel overal de interpersonele betrekkingen voor de realisatie van het structurele patroon belangrijker zijn dan collectieve betrekkingen. Een grote rol spelen in dit opzicht het gezin, de betrekkingen tussen broers en zusters, en de verwantschapsbetrekkingen op bilaterale basis (zowel naar vadersals naar moederszijde). Unilaterale trekken ontbreken nergens, al zijn duidelijke unilaterale verwantschapsgroepen in Nieuw-Guinea niet frequent. In het laagland heeft zusterruil als vorm van huwelijkssluiting een sterke verbreiding.

In het hooggebergte staan huwelijkssluitingen geheel in het licht van het ceremoniële ruilverkeer. Hoofden-en standenstelsels zijn weinig ontwikkeld. Gezag berust op persoonlijk aanzien, en niet op institutiotïele vererving van socio-politieke functies. Voorouderverering, gecombineerd met animistische voorstellingen, neemt een grote plaats in de godsdienst in. Ingewikkelde totemistische stelsels komen alleen in Zuid-Nieuw-Guinea voor. Aan de schedels der overledenen besteedt men veel zorg, opdat deze, prachtig versierd en soms in aparte schedelhouders, als rustplaats voor de geest van de voorouder goed geconserveerd blijven.

Kannibalisme en koppensnellen hebben vooral in Zuid-Nieuw-Guinea een grote verspreiding gehad. Het ritueel heeft in Nieuw-Guinea vooral betrekking op initiatie en lijkbezorging, die overal tot grote, sociaal zeer belangrijke feesten aanleiding geven. Soms combineert men de feesten, en dan ontstaat een cyclus van feesten, die maanden of zelfs jaren in beslag neemt en samenvalt met de bouw van ceremoniële mannenhuizen of met de vervaardiging van ceremoniële attributen zoals maskers. Een belangrijk onderdeel van het ritueel vormt overal het ceremoniële ruilverkeer van voedsel en waardegoederen. Dikwijls doet dit zich voor in de vorm van een geschenkenstrijd met een uitgesproken potlatchkarakter (potlatch).

In vele gebieden schrijft men de dood toe aan tovenarij. De vrees hiervoor is sterk en men wapent zich er tegen door het verbranden van zijn eigen etensresten, sirihpruimen, sigaretteneindjes, nagels en haren, die door een ander voor tovenarij zouden kunnen worden gebruikt. Een vast onderdeel van het ritueel in vele gebieden is het schoonvegen van het terrein, waarop de deelnemers van een feest zich verzamelen. Tovenarij oefent een zeer ongunstige invloed uit op de sociale betrekkingen en accentueert de voorkeur voor het leven in kleine groepjes van nauwe verwanten.

Uitgezonderd nog enige onbekende gebieden in het hooggebergte, leven de Papoea’s reeds lang niet meer in een afgesloten wereld. Sinds de eerste toevallige aanrakingen met Spaanse en Portugese ontdekkingsreizigers in de 16e eeuw, is het contact met vreemdelingen voortdurend sterker geworden, m.n. Nederlanders, Duitsers en Engelsen, sedert 1959 met Indonesiërs. Wegens de geringe omvang van de gemeenschappen en de ontvankelijkheid van de Papoea’s voor vreemde (niet in de laatste plaats westerse) cultuurelementen, werkt de westerse invloed overal sterk en snel op de inheemse levenswijze in, m.n. op de materiële cultuur. De stenen bijl is langs de kust geheel vervangen door de metalen. De oude waardegoederen, kralen, schelpen, sieraden enz. zijn door het Europese geld verdrongen.

Men stelt prijs op westers onderwijs. Het oude cultuurpatroon, de fundamentele waarden van de eigen samenleving, veroorzaken echter vaak botsingen met de vreemde, hun vaak vijandige waarden, zoals de heftige cargo cults en andere nativistische bewegingen lieten zien. Overal zoekt men, met behoud van het eigen mythologisch patroon, een samenhang tussen de eigen en de vreemde wereld, door de oude mythen zó aan te passen, dat ze (weer) een logische verklaring geven voor het zo sterk veranderde heden.

cultuur. De grote verschillen in kunst en cultuur van de Papoea’s zijn mede te verklaren uit de ligging van het eiland, dat daardoor onder invloed kwam van Indonesische, Melanesische, Micronesische en inheems-Australische culturen.

Het noordwestelijk kustgebied is het gebied van de korwars, zittende of staande mensenfiguurtjes met zeer grote hoofden en hoekige, strenge gezichten. De korwars werden beschouwd als verblijfplaats voor de zielen van de gestorvenen. De grote hoofden werden soms uitgehold, zodat er een schedel in paste. Een scherpe tegenstelling hiermee vormt het kennelijk onder Indonesische invloed ontstane rankenornament op de schilden die verscheidene korwars voor zich houden. Deze versiering komt ook voor op de bamboekokers. Hetzelfde contrast tussen rechtlijnigheid en rankenornament vindt men ook in de ajour bewerkte stevenversieringen en in de neksteunen, lepels, kalkspatels, amuletten enz.

In het Humboldtbaaigebied vertonen de plastische mensenfiguren ronde vormen, evenwichtig en rustig. Voor de artistieke stevenversieringen werden veelal mensenen dierfiguren (vogels, visachtige dieren en mierenegels) toegepast. Bij de versiering van kalebassen, bamboekokers en houten ophanghaken gebruikt men in dit gebied de gebogen lijn, bij voorkeur in de vorm van een S-vormige spiraal. Kenmerkend is het overvloedig gebruik van zwart, rood, wit en oker.

In het Sepikgebied wordt veel houtsnijwerk vervaardigd, zowel in zuiver plastische vorm als in haut-reliëf, ter versiering van huisposten, bootstevens, trommen, speren e.d. Kenmerkend voor deze kunst is het mensengezicht met de krachtig gevormde neus, waarvan het tussenschot is doorboord voor het inbrengen van sieraden. De kunst van dit stijlgebied is rijker en gevarieerder dan in enig gebied in Oceanië, het aantal substijlen is zeer groot.

Voor het gebied van de Huongolf zijn de conventionele en gestileerde mensenfiguren kenmerkend. Dit zijn zowel vrijstaande beelden als onderdelen van gebruiksvoorwerpen, b.v. neksteunen, waarvan het langwerpige hoofd direct op de romp is geplaatst of in de romp is ingezonken. Zij maken daardoor een zeer gedrongen indruk. Op het eiland Tami worden langwerpige houten bakken gemaakt. Deze zijn meestal zwart en hebben patronen van ingesneden en met kalk volgewreven groeven, waardoor een scherpe contrastwerking wordt verkregen, wat overigens voor dit gehele stijlgebied kenmerkend is.

In het Massimgebied heeft men een stijl die wordt gekenmerkt door spiralen, krullen en patronen, die soms duidelijk de fregatvogel voorstellen. De lijnen en groeven worden ingesneden in hard hout en opgevuld met witte en rode kleurstof. Vooral de prachtige symmetrische dansschilden, die bestaan uit twee ronde schijven, verbonden door een handvat, en de schildvormige boorornamenten getuigen van een hoge technische ontwikkeling en een groot artistiek vermogen. Zij missen echter de emotionele geladenheid eigen aan het werk uit andere delen van Nieuw-Guinea.

In het gebied rond de Golf van Papoea is een groot deel van de kunstvoorwerpen ‘heilig’, behoort aan de mannenhuizen en speelt een rol in de ceremoniën. Dit geldt b.v. voor de kwoi, de langwerpige, min of meer lancetvormige planken, waarvan het dominerende motief een conventioneel, gestileerd mensengezicht is. Hetzelfde motief is ook aangebracht op de van boombaststof vervaardigde dansmaskers.

De plastieken van de zuidwestkust zijn staande en gehurkt zittende mensenfiguren, waarvan de ledematen, die het karakter van het beeld bepalen, zó belangrijk zijn dat men van de ‘ledematenstijl’ kan spreken. De vlakke kunst bestaat uit versieringen op schilden, schalen, bladen van roeispanen, danssperen en trommen. In het westelijk deel is het | patroon hiervan onontwarbaar gecompliceerd en asymmetrisch, met als dominerend ornament een soort oogvormig motief.

LITT. F.E.Williams, Drama of Orokolo (1940); G.J.Held, Papoea’s van Waropen (1947); C.C.Le Roux, De Berg-Papoea’s (2 dln. 1948—50); G.J. Held, De Papoea, cultuurimprovisator (1951); A. Dupreyrat, Festive Papua (1955); J.W.Schoorl, Cultuur en cultuurveranderingen in het Moejoe-gebied (1957); L.D.Brongersma and G.F.Venema,To the Moutains of the Stars (1962);R.Gardi, Sepik (z.j.); J.van Baal, Dema (1967); A.A.Gerbrands, Wow-Ipits, eight Asmat woodcarvers of New Guinea (1967); J.Guiart, Oceanic art, masks and sculptures from New Guinea (1968); T.P.v.Baaren, Korwars and korwar style (1968); F.Steinbauer, Die melanes. Cargo-Kulte (1971); H.Harrer, Unter Papuas (1976); J.V.de Bruijn, Het verdwenen volk (1977).

< >