(omringde, heeft omringd),
1. aan alle kanten omgeven, zich in een kring om iets heen bevinden: de gracht die het kasteel omringt;
2. rondom insluiten, omsingelen: door vele vijanden omringd;
3. (fig.) rondom iemand of iets voorvallen of aanwezig zijn: de gevaren die kinderen in het verkeer —;
4. — met, plaatsen of geplaatst doen zijn in, omgeven of omsluiten (met): zich — met, als in een kring rondom zich plaatsen.