o. (-zuren), (scheikunde) ben. voor samengestelde verbindingen, opgebouwd uit purineen pyrimidinebasen met fosfaaten koolhydraatgroepen, die gebonden aan eiwitten voorkomen in de erffactoren en in diverse enzymsystemen van planten en dieren.
De nucleïnezuren hebben een zeer hoog molecuulgewicht. Door hydrolytische splitsing ontstaan nucleotiden en nucleosiden. Verbindingen van nucleïnezuren met proteïnen zijn de voornaamste bestanddelen van de plantaardige en dierlijke celkernen. Naar de aard van de pentose onderscheidt men de nucleïnezuren in desoxybribonucleïne- en ribonucleïnezuur (afgekort als resp .DNA en RNA). D N A is in verreweg de meeste gevallen het erfelijke materiaal, terwijl verschillende typen RNA een zeer belangrijke rol spelen in de biosynthese van eiwitten. Zie desoxyribonucleïnezuur, eiwitsynthese, genwerking.