Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

manna

betekenis & definitie

o.,

1. in het OT hemels voedsel van de Israëlieten in de woestijn;
2. (fig.) een hemelse gave; (Rooms-Katholieke Kerk) eucharistie;
3. zoetachtig, zacht ingedroogd sap afkomstig van de manna-es of pluimes;
4. de zaden van het mannagras, die als voedsel in Polen en Noord-Duitsland gebruikt worden.

BIJBEL

In Ex.16 en Num.11 wordt het manna beschreven als een wonderbaar hemels voedsel, dat met de morgendauw neerdaalde op het Israëlitische kamp. De naam wordt in Ex.16,15 afgeleid van de verwonderde vraag der Israëlieten: man hù (wat is dat?). In de rabbijnse litteratuur is manna het voedsel van de olaam habba, de toekomstige heilstijd, een voorstelling die men in Openb.2,17 terugvindt. Volgens sommigen ligt aan de oudtestamentische beschrijving ten grondslag het op het Sinaïschiereiland welbekende manna, het sap dat door een schildluis, die op de tarfastruik (Tamarix) voorkomt, wordt afgescheiden. Volgens anderen is het bijbelse manna korstmos geweest.

BIOLOGIE. Manna kan worden verkregen door de schors van de pluimes (Fraxinus ornus) in te snijden. Na een paar uur ontstaat een witte kristallijne substantie, die voor meer dan 50 % uit het zoetsmakende mannitol bestaat. Ook het sap afkomstig van de tarfastruik (Tamarix mannifera), dat aan de lucht droogt tot donkerbruine korrels, noemt men wel manna, alsmede een korstmos (Lecanora esculenta), dat eenmaal uitgedroogd, door de wind wordt meegevoerd. Verder zijn de takken van Haloxylon schweinfurthii soms (tengevolge van insektenbezoek) met een zoetsmakende substantie overdekt, die ook wel manna heet. Zaad van mannagras (Glyceria) heet eveneens manna. Het manna wordt nog in een aantal gebieden als voedsel of als medicijn gebruikt.

< >