Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Magnolia

betekenis & definitie

plantengeslacht uit de familie Magnoliaceae, met ca. 70-80 soorten heesters of bomen, inheems in Azië en Amerika (gematigde en tropische klimaten). De bladeren zijn gaafrandig en groot; de bloemen groot, tulp-, klok-, of stervormig, soms geurig, meestal wit of lilaroze, soms vóór, soms na het blad in het voorjaar verschijnend.

In Benelux komen verschillende soorten voor als sierheester, b.v. Magnolia kobus (Japan) met witte bloem (kroonblad aan de voet purper), en sterbloemmagnolia, M. stellata, met witte, stervormig spreidende, geurige bloemen. Als lage parkboom AL. soulangeana (kruising van M. denudata en AL lilliflora, 1820 in Frankrijk gewonnen), en hiervan weer vele kweekvariëteiten; als vrij hoge boom AL. acuminata (Noord-Amerika: komkommerboom, vanwege de vorm van de grote vruchten). M. denudata, oosterse magnolia (Centraal-China) wordt terwille van zijn grote witte, welriekende bloemen gekweekt. In Zuid-Europa (en in de koude kas) wordt AL. grandiflora (Noord-Amerika) wel aangeplant, de reuzenlaurier, die zeer grote geurige bloemen draagt en grote, niet afvallende, donkergroene, leerachtige bladeren.

< >