o.,
1. (coll.) gebladerte, bladeren, groen, vooral van bomen en heesters: het donkere loof van de beuken; minder juist ook van naaldgroen gezegd; het loof van de aardappelen, het hele boven de grond groeiende deel van de aardappelplant;
2. thallus, weefsel van lagere cryptogamen, waarbij zich geen verdeling in wortel, stengel en blad voordoet: het loof van de korstmossen.