o. (-s),
1. toestand van een organisme, gekarakteriseerd door prikkelbaarheid, stofwisseling, groei en voortplanting, waaraan een eind komt door afsterving; ook datgene wat die toestand veroorzaakt en de kracht om hem voort te zetten: hij is nog in leven; het van planten en dieren; iemand of iets in het houden; hij gaf geen teken van meer, was ogenschijnlijk dood; men trachtte het leven weer op te wekken; zijn leven loopt op een eind, hij zal wel spoedig sterven; zijn leven duur verkopen, zich dapper verdedigen tegen de vijand; zijn leven wagen, de mogelijkheid riskeren aan zijn onderneming te sterven; het leven erbij inschieten, om het leven komen, het leven verliezen (m.n. door een ongeluk); een strijd op leven en dood; zijn leven hangt aan een zijden draad, hij verkeert in groot gevaar; zo lang er leven is, is er hoop; bij leven en welzijn, als ik het beleef en gezond ben (gezegd bij het uiten van voornemens); iets in het leven roepen, doen ontstaan; het leven schenken aan, baren; iemand naar het leven staan, hem willen doden; iemand om het leven, brengen, hem doden; in minder stoffelijke zin als het geheel van de verschijnselen waarmee men in deze wereld te maken heeft: het leven gaat snel voorbij; het is leven moeilijk;
2. (fig.) van zaken: de koophandel kreeg een nieuw leven, leven geven, bezielen: deze beeldhouwer geeft leven aan het marmer;
3. met betrekking tot de toestand na de dood, het eeuwig voortbestaan van de ziel: het hiernamaals, het eeuwige leven; het toekomende leven, geestelijk bestaan: Ik ben de opstanding en het leven (Joh.11,25);
4. de tijd van iemands aards bestaan, levensduur: hij is voor zijn leven ongelukkig; het leven – slijten, doorbrengen; van mijn leven, terwijl ik nog leef: ik wil van mijn leven nog naar Rome gaan; ook met betrekking tot het verleden: dat heb ik nog nooit van mijn leven, gezien; al zijn altijd: dat is al zijn leven zo geweest; (ook) naar alle schijn: ik geloof al zijn leven dat, ik geloof zeker; van zijn niet,
nooit; heb je van je leven,!, heb je nu ooit (zoiets gezien enz.); evenzo: al zijn leven,!; dit leven, het bestaan op aarde; met betrekking tot wat men in gedachte, in de fantasie doorleeft: leef duizend levens!;
5. levenswijze, doen en laten: een echt lui leventje; het Haagse leventje; een leventje van vrolijke Frans; een leven leiden als een prins; het bestaan met betrekking tot wat erin voorvalt: het dagelijks leven, geen leven, hebben, een ellendig bestaan;
6. met betrekking tot zedelijk gedrag, handel en wandel: een christelijk leven -;
7. iemands bestaan van zijn geboorte tot zijn dood met betrekking tot wat er in die tijd met hem is voorgevallen: iemands leven nagaan; een kunstenaar is niet te begrijpen zonder kennis van zijn leven, vandaar levensbeschrijving: het leven, van Michiel de Ruyter; de levens der heiligen;
8. opgewektheid, levendigheid: er was iets van bedwongen leven, over haar;
9. geheel van de verschijnselen en werkzaamheden in een bepaalde kring: het politieke leven, het parlementaire leven; het maatschappelijk, het huiselijk, het kerkelijk leven, het volle leven, het werkelijke leven in de maatschappij met al haar aspecten;
10. levensgeluk, levensgenot: zij is mijn lust en leven (mijn) zonder haar zou ik voor elk genoegen, voor iedere aandoening dood zijn;
11. drukte, rumoer: dat brengt, geeft leven in de brouwerij; wat is er een leven op straat; (in engere zin) lawaai, herrie: maken; het is hier een heidens leven ,een dat horen en zien vergaat; het was een leven, als een oordeel, een vreselijk rumoer, een verschrikkelijk geraas, een hooglopende twist; veel leven, om niets;
12. in het leven zijn, zitten; zij is al een paar jaar in het leven, leeft als prostituée;
13. ter aanduiding van een levend wezen: mijn kind, mijn eigen leven, leven, voelen, van de vrucht in de baarmoeder gezegd; levend model: leven tekenen, schilderen naar het naar het leven, naar de levende persoon, naar de zaak zelf en vandaar nauwkeurig, juist;
14. het vlezige, gevoelige deel van het dierlijk lichaam: het hoorn van de hoef tot op het leven wegsnijden; het niet-afgestorven, niet-verwelkte deel van planten: de dode takken tot op het -
afsnijden.
BIOLOGIE
Alle bekende vormen van leven zijn gebonden aan de cel (echter virussen vertonen eigenschappen van zowel levende organismen als van levenloze materie). Ieder nieuw individu komt voort uit een voorgaand, waarvan het de grondtrekken erft (genetica). Een levend wezen handhaaft zich binnen ruime grenzen van milieuvariatie (zie autecologie). Chemisch beschouwd bestaat een levend wezen uit soms enorm complexe moleculen (eiwitten), waarvan de structuur nog slechts ten dele bekend is, en die niet voorkomen in de anorganische wereld, tenzij als vervalprodukt van organismen (b.v. aardolie). Vandaar dat men vroeger gemeend heeft dat in levende wezens een bijzondere kracht werkzaam was, de vis vitalis, die verantwoordelijk was voor de produktie van organische stoffen.
Onderwerpt men de levensverschijnselen aan een causaal onderzoek, dan vindt men echter steeds oorzaken die zich ook in fysica en chemie voordoen, althans bij onderzoek van de afzonderlijke deelprocessen. Levende en niet-levende systemen onderscheiden zich dus blijkbaar niet ten aanzien van de afzonderlijke oorzaken. Het verschil blijkt veeleer te berusten op de wijze, waarop de oorzakelijke factoren onderling zijn verbonden. Enerzijds is het leven slechts bestaanbaar doordat een geordend systeem van oorzakelijke factoren aanwezig is. Anderzijds is het verband van deze factoren niet star als in een machine, maar vertoont het een zekere mate van vrijheid, waardoor voorspelbaarheid van de verschijnselen bemoeilijkt wordt: de samenhang van structuur en functie heeft geen dwangmatig karakter. Men spreekt derhalve wel van dynamische causale structuren.
Deze dynamiek en de moeilijke voorspelbaarheid van de reacties van het organisme berusten waarschijnlijk vooral op de zeer grote gecompliceerdheid van de causale verbanden, waardoor het gehele gebeuren in het organisme in een geordend tijdruimtelijk patroon gerangschikt is. Hierdoor gedraagt het organisme zich als een geheel. Bovendien is de orde binnen dit systeem van causale factoren zodanig dat uitwendige invloeden (althans voor zover deze binnen de marge van de natuurlijke fluctuaties van het milieu vallen) in de regel beantwoord worden op een wijze die voor het voortbestaan van het individu of van de soort bevorderlijk is (adaptatie), en dat bij het gebeuren in het organisme de afzonderlijke structuren en processen veelal als slot en sleutel in elkaar grijpen (finaliteit). Het is vooral deze finale orde in het patroon van oorzakelijke factoren, die vooral de toestand van leven kenmerkt. Slechts dank zij deze aarde kan het leven, dat een zeer onwaarschijnlijke toestand in de wereld van de stoffelijke verschijnselen representeert, zich handhaven tegen alles wat zijn voortbestaan bedreigt.
LITT. M.Beckner, The biological way of thought (2e dr. 1968); M.A.Simon, The matter of life (1971).