v., 1. reinheid;
2. deugd (der eerbaarheid) het zich bewust onthouden van geslachtsverkeer (e): de gelofte van — afleggen; de gezindheid daartoe.
(e) Voor wat de kuisheid betreft kunnen de gezichtspunten zeer verschillend zijn:
1. men beschouwt het seksuele verkeer als heilig, reden waarom het niet met andere heilige sferen in contact mag komen, omdat de gevolgen daarvan gevaarlijk zijn;
2. men meent door kuisheid grotere, vaak bovennatuurlijke macht op ander terrein te kunnen verwerven (zo verzamelde in India de asceet o.a. door kuisheid tejas (= energie), waardoor hij b.v. in staat was een medemens met zijn ogen te doden); zo was dikwijls tijdens de jacht en de oorlog kuisheid voorgeschreven;
3. kuisheid als vorm van absolute toewijding aan een godheid (in Rome de Vestaalse maagden; in de Rooms-Katholieke Kerk geestelijken, nonnen).