v. (-n),
1. bijzondere vorm van gebed, waarbij de bidder zijn wensen aan de godheid voordraagt en daaraan een of andere verplichting verbindt voor zichzelf (b.v. een gift of een bepaalde handeling), waarvan hij zich zal kwijten, zodra de godheid zijn bede heeft vervuld (e): een — doen, afleggen; zijn — houden, breken;
2. plechtige belofte in de Rooms-Katholieke Kerk, waarbij men in een persoonlijke toewijding aan God, iets dat aan Hem welgevallig is en niet reeds op andere gronden verplicht is, belooft te volbrengen (e);
3. (bij uitbreiding) plechtige belofte of vast besluit: hij heeft bij zichzelf de heilige — gedaan nooit te zullen trouwen. (e) In vroeger tijden brachten koningen en veldheren een gelofte bij het ten strijde trekken; zij beloofden de god die hun zege zou verlenen, tempels, overwinningsspelen of ook wel een deel van de buit. Particulieren beloven aan de godheid geld of geschenken, of iets anders in geval van genezing enz. Dikwijls gaat die gelofte gepaard met de aanbieding van een wijgeschenk, dat het gebed kracht bijzet of de bede verduidelijkt. Zo zal een zieke een beeltenis van het ziek lichaamsdeel aan de god aanbieden in hout, was of ivoor, in zilver of goud: of wel, hij belooft het te geven zodra de genezing plaatsheeft (➝ex-voto). Op deze voorwerpen, waarvan een grote hoeveelheid in tempels en kerken gevonden is, staat niet zelden de aanleiding tot hun aanbieding geschreven. Soms wordt aan de godheid een of ander voorwerp van waarde aangeboden en bij de aanbieding stukgebroken: een zinnebeeldige aanduiding dat de bidder er geheel afstand van doet. In al deze gevallen schuilt de gedachte dat de godheid zich door de vooraf aangekondigde contraprestatie zal laten beïnvloeden.
Niet alleen voorwerpen, maar ook mensen kunnen, hetzij tijdelijk, hetzij voor het leven, zich aan de godheid wijden of gewijd worden. Men denke aan de monniken in het boeddhisme en het christendom. Een bijzondere vorm van gelofte is de ➝-bodhisattva in het mahayana-boeddhisme.
Bijbel. Zowel in het OT als in het NT worden geloften gewaardeerd (Ps.61,6; Luc.1,15) en gewetensvol vervuld (2 Sam.15,7 vlg.; Hand.18,18), maar wordt ook het misbruik ervan scherp veroordeeld (Jer.44,25; Deut.23,19; Mal.1,14). Rooms-Katholieke Kerk. De inhoud van de gelofte is hier bij uitstek het leven volgens de ➝evangelische raden, reden waarom dan ook het aangaan van zulk een leven gewoonlijk plaatsvindt door het afleggen van de drie geloften van ongehuwd zijn om het hemelrijk, armoede en gehoorzaamheid. Geloften kunnen louter privaat afgelegd worden, maar ook publiek binnen de kerkgemeenschap. Daarbij verplicht de kerkelijke overheid die deze geloften toelaat, evenals de religieuze gemeenschap waarin men door geloften wordt opgenomen, zich tot een herderlijke begeleiding, die het aan iemand mogelijk maakt in het beleven van zijn geloften werkelijk zijn heil te vinden.
Deze zorg van de kerkelijke en religieuze overheid vindt haar uitdrukking in bepalingen van het canoniek recht omtrent de voorwaarden tot het afleggen van geloften, de nadere omschrijving van de verplichtingen en de mogelijkheid om ervan ontslagen te worden. litt. R.Kuiters, Het geheim van het kloosterleven (4e dr. 1962); L.Camerlynck enz., De religieuzen in Gods Kerk (1964).