(kropte, heeft en is gekropt),
I. (overg.)
1.de krop vullen (vogels), m.n. om ze te mesten;
2.volstoppen; gekropt (vol), stampvol;
3. in de krop bergen; wind — (van paarden gezegd), wind ophalen; meestal oneig. van onaangename aandoeningen, verdriet enz., het verzwelgen, in zich opgesloten houden;
4. (scheepsterm) een schip door verplaatsing van lading of ballast zoveel in de kop of het gat leggen, dat de tegenovergestelde delen bloot komen, m.n. voor reparatie;
II.
1. (onoverg.) zich samenpakken, proppen, de doorgang beletten: droge aardappelen —, willen niet door de keel; (gew.) kroppende vol, stampvol;
2. tot een krop worden (van kool, slaplanten).