m. (-pen),
1. verwijding van de slokdarm bij verschillende soorten van →vogels, die als voormaag dient waarin het opgenomen voedsel wordt verzameld en geweekt, waarna het enigszins wordt voorbereid op de verdere vertering: duiven hebben een grote —; ook een overeenkomstig orgaan bij sommige insekten; bij valkeniers (metonymisch) voor de hoeveelheid voedsel die men een valk te eten geeft; (zegsw.) een (op)zetten, eig. de krop opblazen en vooruitsteken, fig. van mensen: de hals vooruitsteken, een hoge borst opzetten;
2. hals; thans alleen in fig. uitdr.: dat steekt mij in de —, ik kan het niet vergeten, dat hindert mij, ik ben er gebelgd over;
3. een — in de keel hebben, een benauwd gevoel in de keel hebben, ten gevolge van aandoening, smart of angst;
4. →struma, gezwel aan de hals van mensen en dieren als gevolg van vergroting van de schildklier; (gew.) kroep, difterie;
5. stronk van een slaplant waarvan de bladeren, voordat zij doorschiet, zich min of meer bolvormig opeenpakken: een — sla; gebonden andijviestruik.