Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

koekoek

betekenis & definitie

m. (en),

1. Cuculus canorus, vogel soort uit de familiekoekoeken, bekende broed parasiet, die zijn eieren in het nest van andere vogels legt;
2. eufemisme voor duivel: dat dank(t) of haal je de dat wil ik waarachtig wel geloven;
3. (bouw kunde) klein uitstekend dakvenster; glazen kap (ook: lantaarn, schijnlicht) op het dek van een schip, op een dak of boven een ingebouwd deel van ge bouw enz., voor verlichting en ventilatie van het verblijf daar beneden; lichtkolk voor een (kel der)raam onder de begane grond, keldergat;
4. (gew.) Mechelse grijs en wit gespikkeld hoen met bepluimde poten.

< >