m. (mv.), Cuculidae, vogelfamilie uit de orde koekoekachtigen of koekoekvogels.
(e) De familie koekoeken wordt onderverdeeld in 6 onderfamilies en 38 geslachten (ca. 127 soorten), zowel in de Oude als Nieuwe Wereld voorkomend. Tot de onderfamilie Cuculinae, de ‘echte’ koekoe ken, behoren de geslachten Cuculus en Clamator. In Europa komen drie soorten voor en hiervan broedt alleen de koekoek (Cuculus canorus) in Nederland en België.
De koekoek is van boven grijs en van onderen lich ter met donkere dwarsbanden; hij is 31 cm lang. Twee tenen zijn naar voren gericht en twee naar achteren. De buitenste teen is een zgn. draaiteen; hij kan hiermee gemakkelijk grote en kleine takken omvatten (‘klimvogel’). Hij is nuttig door het ver slinden van insekten (rupsen). De koekoek is een trekvogel; in Nederland en België komt hij voor van april tot eind sept. Het vrouwtje legt een ei in het nest van een andere (steeds dezelfde) vogelsoort, waarvan de eieren op die van haar lijken.
Dit ei wordt uitgebroed door de pleegouders, die ook het jong grootbrengen. De jonge koekoek groeit veel sneller dan de jongen van de pleegouders en duwt deze jongen al spoedig uit het nest, zodat die omko men. De koekoek bewoont geheel Europa, grote delen van Azië en tropisch Afrika; de palearctische vogels trekken tot ZuidAfrika en Sri Lanka en de Sunda Eilanden. De sterk gelijkende boskoekoek (Cuculus saturatus), broedvogel van Europees Rus land en Azië, is nog nooit in WestEuropa waarge nomen. De kuifkoekoek (Clamator glandarius) is de derde vertegenwoordiger in Europa. Hij broedt in een aantal landen rondom de Middellandse Zee; verder in Afrika.
De kuifkoekoek legt zijn eieren in nesten van kraaiachtigen. In Nederland en België een dwaalgast.
LITT: E.Chance, The cuckoo’s secret (1922).