o. (-koren), 1. koor van een kerk; 2. koor van kerkzangers (e).
(e) Met het kerkkoor was in de oude en middeleeuwse christenheid een stuk theologie verweven, dat meestal naar de hemelse liturgie verwees, die op aarde in de kerk geanticipeerd werd. Als groepering van zangers die zich langzamerhand naast het kerkvolk opstelde, kreeg het kerkkoor een eigen functie en een eigen repertoire; de groei van dit repertoire bevorderde weer de scheiding tussen gemeenschap en zangkoor. Naarmate het kerkvolk minder betrokken werd bij het zingen, en zelfs door het koor verdrongen werd, kon de positie van het koor sterker worden, zodat in de Rooms-Katholieke Kerk zijn bijdrage bepalend werd voor de aard en structuur van de liturgische bijeenkomsten. Het aspect van de verkondigende functie kwam daarmee nauwelijks meer aan bod, veel meer het uitvoerend of opluisterend aspect (de grote polyfone, later de klassieke en concerterende miscomposities). In het begin van de 20e eeuw werd in het kader van de →liturgische beweging het afwisselen met het volk weer in ere hersteld. Maar pas na het Tweede Vaticaanse Concilie (1962—65) werd een duidelijke nadruk gelegd op de integratie van koor en volk in de liturgische diensten.
In de Lutherse Kerk is het kerkkoor krachtens Luthers beslissing een zelfstandige liturgische grootheid. Vandaar de indrukwekkende litteratuur van motetten, cantaten en passies. Dat in de overwegend lutherse landen aan de conservatoria een kerkmuziekafdeling bestaat is een gevolg van deze beslissing. Liturgisch gesproken is het koor gesitueerd aan de ‘woord’-zijde van de eredienst, het heeft een verkondigende functie.
In de calvinistische kerken komt in de 20e eeuw het kerkkoor óf uit de hoek van de christelijke zangvereniging öf wordt in het leven geroepen door de liturgische beweging. Naar de compositorische structuur is het koor afkomstig van het liedboek van de gemeente, het functioneert hoofdzakelijk in wisselzang met de gemeente en vervult zo eerder een pedagogische dan een verkondigende functie. LITT: K.Fellener, Soziologie der Kirchenmusik (1963); E.Westra, Uit Sions zalen (1966); B.Huijbers, Door podium en zaal tegelijk (2e dr. 1969).