Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

keper

betekenis & definitie

m. (-s),

1. (heraldiek) wapenfiguratie van twee schuin of rechthoekig aan de bovenkant tegen elkaar geplaatste korte ‘balken’ (e); (banistiek) Vvormige figuratie op een vlag (e);
2. hijsblok van twee schuin tegen elkaar staande masten;
3. (weverij) weefpatroon waarbij de inslag één of meer draden verspringt en zodoende de ketting in delen splitst die regelmatig afwisselend een verschillend aantal draden bevatten, waardoor diagonaal voortlopende, brede, verheven strepen en smallere groeven in het weefsel ontstaan: de van die zijde is fraai; (fig. zegsw.) iets op de beschouwen, van nabij, nauwkeurig onderzoeken;
4. (als stofn. o.) met zo’n patroon geweven stof: ongebleekte kepers. (e)

BANISTIEK. In een vlag wordt een keper normaal geplaatst met de basis aan de vluchtzijde, de top wijzend naar de broekzijde (vandaar soms vluchtkeper). Is de basis van de keper gelegen aan de broekzijde, dan spreekt men van een broekingkeper. Andere standen van de keper worden dienovereenkomstig beschreven (b.v. gekeperd volgens de vluchtdiagonaal).

HERALDIEK. In een wapenschild steunen de uiteinden van een keper op de onderrand van het schild. Zijn enkele kepers boven elkaar geplaatst, dan lopen de uiteinden langs de zijkanten van het schild af. Is een even aantal kepers op een schild geplaatst, dan spreekt men van ‘gekeperd in (aantal) stukken van (volgen metaal en kleuren)’,

< >