(kelderde, heeft en is gekelderd),
I. (overg.) 1. in de kelder bergen: gekelderde wijn; 2. naar de kelder zenden, doen zinken; in de grond boren, laten mislukken; 3. wijze van aardappels poten;
II. (onoverg.) naar de kelder gaan; (fig.) verongelukken: de aandelen -, de koers zakt, daalt sterk.