v./m. (-sen),
1. beschuttend omhulsel, kast, doos, foedraal; vroeger m.n. relikwieënkas; bij iemand in de zijn, staan, in de gunst, hoog aangeschreven staan;
2. planken kast om een standbeeld, een bank enz. ter bescherming tegen het weer: met nov. gaat de om het standbeeld in de tuin; (scherts.) bult;
3. (vroeger) kist, koffer, m.n. als bergplaats (op een kantoor) voor geld en geldswaarden; thans alleen oneig. in verb. als: een zeker bedrag in — hebben, in voorraad, tot zijn dadelijke beschikking hebben; ik heb niet in zijn gekeken, ik weet niet of hij rijk is of niet;
4. beschikbaar geld, contanten; (handel) voorraad gereed geld en geldswaarden; ook: geld dat men onder zich heeft, te beheren heeft: de — van een vereniging; met de — op de loop gaan; de kleine geld bestemd voor dagelijkse kleine betalingen en onkosten; niet bij zijn, geen geld ter beschikking, op zak of in zijn bezit hebben; de houden, het bestuur over het geld hebben; de sluit, is akkoord met het kassiersboek; de opmaken, de staat van de geldmiddelen vaststellen, het saldo berekenen; per -, in kasgeld; contant;
5. plaats, loket waar betalingen en ontvangsten geschieden, kassa: aan de staan;
6. geldmiddelen van een vorst, een staat enz.: ’s Rijks —; de openbare —; fonds;
7. glazen gebouw(tje) voor het trekken en kweken van planten, bloemen en vruchten, broeikas (e): koude -, die alleen door de zon verwarmd wordt; warme -, waarin gestookt wordt: druiven uit de —, in het Westland heeft men veel grote kassen;
8. (bouwkunde) deurkas (bij sluizen); inkassing (in metselwerk); uitgegraven bed voor een weg; 9. kom, inkassing voor een juweel: de — van een diamant, holte waarin een orgaan geplaatst is: de kassen van de tanden; zijn ogen puilden uit hun kassen.
(e) Een van de eerste vormen van een kas vindt men in de 18e eeuw in de druiventeelt. Men teelde toen druiven aan de zuidzijde van stenen muren, later beschermd door glasramen. De nog bekende druivenkas kwam in België tot ontwikkeling. Een nog vroegere vorm van een kas zou men de oranjerie uit de 17e eeuw kunnen noemen,een stenen gebouw met glas aan de zuidzijde, waarin niet-winterharde planten werden bewaard. Het broeikas-eff eet wordt bereikt, doordat glas wel de zichtbare zonnestraling doorlaat, maar de niet-zichtbare fractie ervan wordt door het glas geabsorbeerd en gaat in warmtestraling over. De moderne ontwikkeling in de kasbouw streeft naar breder en hoger met een steile dakhelling, waardoor de maximale hoeveelheid licht kan toetreden.
Tevens tracht men zo min mogelijk schaduwgevende delen te gebruiken: dunne roeden om het glas in te vatten, grote ruiten, zo min mogelijk steunende delen en een lichte constructie, liefst van metaal. Het kastype dat het meest gebouwd wordt, is ontstaan uit het warenhuis, dat op zijn beurt ontstaan is uit de broeibak. Deze is als het ware omhooggebracht en van een onderbouw voorzien. In een later stadium is men warenhuizen met een zgn. Venlo-dak gaan bouwen, waarbij het glas vast in houten roeden zit. Daarbij zijn steeds betere typen ontstaan, die voldeden aan de hoge eisen van lichttoetreding en mechanisatie.
Men spreekt dan van een Venlo-kas, waarbij de roeden van het glazen dak van gegalvaniseerd staal of aluminium zijn vervaardigd. Er worden kassen gebouwd van allerlei afmetingen (tot diverse ha). Vooral voor sommige bloemen (rozen en potplanten) prefereert men een hoger en breder kastype in verband met de klimaateisen van het gewas, →glascultuur.