kas, voorwerp
v./m. (-sen), 1. beschuttend omhulsel, kast, doos, foedraal; vroeger m.n. relikwieënkas; bij iemand in de zijn, staan, in de gunst, hoog aangeschreven staan; 2. planken kast om een standbeeld, een bank enz. ter bescherming tegen het weer: met nov. gaat de om het standbeeld in de tuin; (scherts.) bult; 3. (vroeger) kist, koffer, m.n. als berg...