v., 1. (het besef van) de relatie van subject tot subject, het samen bestaan; 2. onderlinge geldigheid van betrekkingen tussen subjecten (e).
(e) Intersubjectiviteit is een filosofisch begrip dat vooral door de fenomenologie in zwang is gekomen. In wetenschappelijke zin betekent het al wat gemeenschappelijk geldt voor een veelheid van subjecten. Bij Husserl wordt de intersubjectiviteit streng idealistisch gekleurd: het eigen bewustzijnsleven kan ik direct ervaren, dat van een ander niet; in zijn uitwerking daarvan concludeert hij dat de ander een ander ik is. Aanvankelijk meende ook Merleau-Ponty de zelfgegevenheid en het met-deander-in-de-wereld-zijn met elkaar te kunnen verzoenen. Later ziet hij in een grondig onderzoek van talen en culturen de voorwaarde tot grondiger kennis van de intermenselijke betrekkingen, om zodoende elkaars waarden te verstaan en over te nemen. Hij oordeelt dat de geschiedenis zich ontwikkelt in de richting van de erkenning van de mens door de mens, van de intersubjectiviteit.
De antropologie gaat van de onderstelling uit dat een beschaving, hoezeer ook verschillend van de bekende, uiteindelijk begrijpelijk is: in de convergerende beweging van de geschiedenis hangt alles met alles samen. Taal, geschiedenis en cultuur, maar ook esthetische oordelen liggen aan de intersubjectiviteit ten grondslag.