m. (mv.), (ook: koppotigen), Cephalopoda, een klasse van dieren behorend tot het fylum weekdieren.
(e) De inktvissen worden beschouwd als een van de hoogst ontwikkelde groepen onder de ongewervelde dieren. Alle inktvissen zijn zeebewoners, die tweezijdig symmetrisch gebouwd zijn met een krans van armen rond de kop; aan de buikzijde hebben zij een trechter voor het uitstoten van ademwater en tevens voor de voortbeweging. Zij hebben een in vergelijking tot de andere weekdieren bijzonder hoog ontwikkeld zenuwstelsel en opvallend goede zintuigen, vooral de ogen, die vergeleken kunnen worden met die van de gewervelde dieren. Men onderscheidt drie onderklassen: Nautiloidea, Ammonoidea (geheel uitgestorven), en Coleoidea.
De Nautiloidea hebben een uitwendige, gekamerde schelp, een kop met armen zonder zuignappen, en twee paar kieuwen en nieren. De ogen zijn open en hebben geen hoornvlies of lens. Fossiele Nautiloidea zijn bekend vanaf het Boven-Cambrium en zijn zeer talrijk geweest, zowel in individuen als in soorten (14 orden met 75 families, tegenover slechts 6 recente soorten). →Nautilus.
De Ammonoidea hebben van het Siluur tot het Krijt geleefd. Ook deze groep is zeer soortenrijk geweest (2 orden, 163 families). De ammonieten hadden een uitwendige, gekamerde schelp, die vaak ingewikkeld van bouw was.
De Coleoidea omvatten het merendeel van de thans nog voorkomende inktvissen. Deze onderklasse is gekenmerkt door een inwendige, vaak min of meer gereduceerde schelp (die totaal verloren kan gaan,
o.a. bij de octopus), één paar nieren en kieuwen en een inktzak; de ogen hebben een lens en het hoornvlies kan open en gesloten zijn. De Coleoidea worden verder onderverdeeld in drie orden: Decapoda (tienarmige inktvissen, gekenmerkt door acht korte en twee lange armen), Octopoda (achtarmige inktvissen, acht armen van gelijke lengte), en Vampyromorpha (vampieroctopussen, acht armen van ongeveer gelijke lengte en twee kleinere armpjes). De orde Decapoda valt weer uiteen in drie onderorden: de uitgestorven Belemnoidea (→belemniet), de Sepioidea (→zeekat, b.v. Sepia), en de Teuthoidea (pijlinktvissen, b.v. Loligo).
Inktvissen zijn uitstekende en snelle zwemmers (roofdieren!). Het zwemmen gebeurt met behulp van de zijdelingse vinnen en het door de trechter uitgestoten ademwater (de reactiekracht zorgt dan voor een achterwaartse beweging). De inktklier mondt vlak bij de anus in de einddarm. De inktzak kan plotseling leeggespoten worden, waarbij de inkt (het sepia) als een wolk in het water blijft hangen, waarnaar de aanvaller grijpt, zodat de inktvis zich in veiligheid kan stellen. In de huid bevinden zich talrijke kleurstofcellen (→chromatofoor), die het dier snel van kleur kunnen doen veranderen, iets wat o.a. bij de balts een rol kan spelen. De bevruchting komt meestal tot stand na een vaak zeer ingewikkeld paringsspel doordat het sperma in een spermatofoor (spermapakket) verenigd met de hectocotylus, een voor de paring speciaal aangepaste arm bij het mannetje, in de mantelholte van het vrouwtje ingebracht wordt.
Bij Argonauta (→papiernautilus) laat de hectocotylus zelfs geheel los en zwemt min of meer zelfstandig de mantelholte van het vrouwtje binnen. Alle inktvissen planten zich voort door middel van eieren, die vaak in eipakketten afgezet worden; een enkele maal worden de eieren door het wijfje bewaakt, o.a. bij de octopus. Inktvissen komen in alle zeeën voor en leven van vissen, kreeftachtigen en soms ook andere inktvissen. Slechts de Nautilus is een zich langzaam voortbewegende aaseter. De achtarmigen zitten vaak te wachten op prooi of sluipen langzaam nader; de tienarmigen zijn gestroomlijnde, snelle rovers. De prooi wordt gegrepen met de met zuignappen bezette armen en vervolgens met de papegaaisnavelachtige kaken in stukken gescheurd en met behulp van de radula (rasptong, een typisch kenmerk van de weekdieren) vermalen.
De meeste soorten zijn klein, andere worden tot 0,5 m lang, maar men kent ook grotere soorten, als de reuzeninktvissen (→-pijlinktvis) , die een totale lengte van 20 m (lichaam 4 m, rest voor de gestrekte tentakels) kunnen bereiken; daarmee zijn dit de grootst bekende ongewervelde dieren. De grootste tandwalvis, de →potvis, voedt zich voornamelijk met deze zeereuzen. De grootste inktvissen kunnen een enkele maal voor de mens gevaarlijk worden. In de diepzee hebben verschillende soorten lichtgevende organen op tentakels, kop en lichaam. Men kent totaal ca. 600 recente soorten inktvissen. In Nederland en België komt een twaalftal soorten voor.
De inktvissen zijn vooralsnog van geringe economische betekenis. De visserij op deze weekdieren kan echter in de toekomst zeer lonend worden, omdat inktvissen vaak ongehoord massaal optreden en omdat inktvissen op doodgeviste visgronden de rol van de vissen overnemen.
LITT. F.W.Lane, Kingdom of the octopus (1957);S.H.Jaeckel, Kopffüsser (Tintenfische) (1957); S.
A.Jaeckel, Cephalopoden (Tierwelt der Nordund Ostsee, dl, 37, 1958).