m. (-foren), (ook: pigmentcel),
1. (dierkunde) cellen die kleurstof (pigment) bevatten (e);
2. (plantkunde) in het protoplasma van plantecellen voorkomend gekleurd lichaampje (e).
(e)DIERKUNDE. In chromatoforen kan het pigment aanwezig zijn in de vorm van gekleurde korreltjes of oliedruppeltjes. In de meeste gevallen is het zwart (melanine), maar men kent ook gele, rode en andere chromatoforen. Vaak bestaan zij uit twee of meer met elkaar verenigde cellen (syncytium). Gewoonlijk vindt men dergelijke chromatoforen tussen de cellen van de opperhuid, de lederhuid of het onderhuids bindweefsel, maar ook in het inwendige van het lichaam kunnen zij voorkomen. In de regel zijn deze cellen stervormig, met vertakte uitlopers.
De in het celplasma gesuspendeerde pigmentkorreltjes kunnen door de gehele cel verspreid zijn, of door middel van plasmastromingen op één punt in de cel worden geconcentreerd, terwijl de cel zelf niet van vorm verandert. Hierop berust het vermogen tot →kleurwisseling van vele dieren (b.v. garnalen, vissen). Bij de inktvissen zijn de chromatoforen geheel afwijkend gebouwd; het zijn ronde, met pigmentsuspensie gevulde zakjes, waarvan de elastische wand de inhoud tot een bolletje ineen doet schrompelen. Spreiding wordt hier bereikt, doordat een kring van radiair gerangschikte spiertjes de wand uitrekt en de inhoud van het zakje afplat. Op deze wijze kunnen inktvissen kleur en tekening van hun huid snel veranderen. PLANTKUNDE. Chromatoforen ontstaan uit de in (jonge) plantecellen voorkomende kleurloze protoplasma-klontjes (leukoplasten, archiplasten).
Op den duur kleuren vele leukoplasten zich groen (chloroplasten) of geel tot (rood)oranje (chromoplasten). Te zamen heten deze chromatoforen plastiden. Chloroplasten bevatten →chlorofyl (groen) en xanthofyl (carotenen, geel). De chloroplast kan korrelvormig zijn (bladgroenkorrels), maar b.v. bij wieren allerlei vormen aannemen (→Chlorophyta). Bij bruinwieren bevat de chloroplast bovendien bruin fucoxanthine, bij rooden blauwwieren fucoërythrine en fucocyanine. De chloroplasten zijn centra van de →fotosynthese.
Gele of rode chromoplasten bevinden zich b.v. in de gekleurde bloembladeren, in peentjes en sinaasappelschillen. Als opgeloste celvochtkleurstoffen aanwezig zijn in de buitenste weefsellaag (b.v. →anthocyanen), ontstaan mengkleuren met het groen van de chloroplasten in diepere lagen. Chloroplasten kunnen het chlorofyl verliezen en in chromoplasten overgaan (kleurwisseling van rijpende vruchten). De witte kleur van bloembladeren is niet te danken aan een pigment, maar ontstaat door vele reflecties van licht (vgl. suikerpoeder).