Ned. letterkundige, *4.9.1596 ‘s-Gravenhage, †28.3.1687 s-Gravenhage; gehuwd met zijn nicht Suzanne van Baerle en vader van Christiaan ➝ Huygens. Huygens volgde zijn vader op als secretaris van prins Frederik Hendrik en vervulde die functie ook bij Willem II en Willem III.
Zijn laatste levensjaren sleet hij op het door hemzelf ontworpen Voorburgse familiebuiten Hofwijck. Huygens was veelzijdig en schreef als elfjarige al verzen in het Latijn. Vanaf zijn zestiende jaar dichtte hij ook in het Frans; zijn eerste Ned. gedichten dateren uit 1617. Zijn Ned. werk had veel gemeen met dat van Cats, was echter minder populair en (onder invloed van de Engelse dichter John Donne) spitser en meer intellectualistisch. In zijn werk betoonde hij zich een goed en geestig mensenkenner. Huygens was ook een groot muziekkenner. Hij schreef monodische (eenstemmige) composities in Italiaanse trant voor instrumenten die hij zelf bespeelde: luit, gitaar, gamba, en publiceerde het geruchtmakende geschrift Ghebruyck of onghebruyck van ‘t orgel in de kerken der Vereenighde Nederlanden (1641) en een bundel liederen Pathodia sacra et profana (1647). Werken: Doris (1618), Batava Tempe (1621), ‘t Costelick mal (1622), Zedeprinten (1623), Stedestemmen (1623), Dorpen en stedestemmen (1624), Otia (1625), Scheepspraet (1625), Dagh werck (1627—28), Momenta desultoria (1644; gebundelde Latijnse poëzie), Eufrasia (1651), Trijntje Cornelis (1653; klucht), Korenbloemen (2 dln. 2e dr. 1672; gebundelde Ned. poëzie), Vitaulium Hofwijck (1653), De nieuwe zeestraet (1667), Cluyswerck (1683), De vita propria inter liberos libri duo (1678; autobiografie). Uitgaven: Gedichten, door J.A.Worp (9 dln. 1892-99); Briefwisseling, door J.A.Worp (5 dln. 1911-17); De jeugd van C.Huygens door hemzelf beschreven, vertaald door A.H.Kan (1946); afzonderlijke werken in Klassiek Letterkundig Pantheon; Hofwijck, door P.J.H.Vermeeren (1967); Zes zedeprinten (1976); Tien gedichten van C.Huygens, door F.L.Zwaan (1976).LITT. H.A.E.van Gelder, Iconografie van C.Huygens en de zijnen (1957); A.C.H.Bachrach, Sir C. Huygens and Britain (1962); H.M.Hermkens, Bijdrage tot hernieuwde studie van C.Huygens’ gedichten (diss. 1964); J.Smit, Driemaal Huygens (1966); H.Bots (red.), C.Huygens: zijn plaats in geleerd Europa (1973); L.Strengholt, Huygens-studies (1976).