[→Middelned. clute, →klieven, stuk, toneelstuk], v./m. (en),
1. (oorspronkelijk) stuk, afgescheiden gedeelte, thans slechts in enkele technische toepassingen;
2. troep of vlucht vogels, m.n. een broedsel met de ouders: een — patrijzen; bij uitbreiding: troep, menigte: een — schapen; er waren veel fietsers, hele kluchten;
3. kluchtspel, kort toneelstuk waarin een komiek geval uit het dagelijks leven op boertige wijze wordt behandeld (e);
4. vermakelijke of belachelijke zaak, lachwekkend voorval, grap, aardigheid: hij heeft al heel wat kluchten in zijn leven uitgehaald.
(e) De klucht ontwikkelde zich in middeleeuwen tot een zelfstandig genre, in het Ned. kwam zij het eerst voor in de tijd van de →abele spelen (midden 14e eeuw). De klucht bevatte een beperkt aantal rollen, zodat zij door twee of drie rondtrekkende spelers kon worden opgevoerd. De komische situaties waren zeer stereotiep: de bedrogen echtgenoot, de kwaadaardige huisvrouw, de snoevende soldaat, de oplichtende kwakzalver. Toch had de klucht wel degelijk een boodschap en illustreerde m.n. de middeleeuwse klucht de noodzaak van de handhaving van de christelijke gedragsregels. Een voorbeeld is De buskenblaser uit ca.1350: een boer wil om zijn vrouw te behagen er weer jonger uitzien, en laat zich bedriegen door een kwakzalver die hem voor veel geld in een bus met roet laat blazen. Thuisgekomen, niet verjongd maar zwart van het roet, krijgt hij de wind van voren. Dit lachwekkende tafereel wilde laten zien tot welke dwaze ijdelheid de duivel de mens weet te verleiden.
Het →esbattement uit de rederijkerstijd (15e16e eeuw) vertoont grote overeenkomst met de klucht, maar daarnaast bleef toch ook de term klucht gehandhaafd. In de 17e eeuw kwam de klucht in de schouwburg. Er werden er honderden geproduceerd. De bekendste zijn die van Bredero (Klucht van de koe), Van Breughel, Coster, Vos, Huygens (Trijntje Cornelis), P.C.Hooft. De meeste bleven, ondanks vele obsceniteiten, moraliserende elementen bevatten, maar waren in toenemende mate geënt op burgerlijke normen. Die tendens nam toe ten tijde van het Franse classicisme (Asselijn, Bernagie, Langendijk), toen de klucht een wat meer litterair karakter kreeg en geleidelijk overging in het blijspel, waarin meer van komische karakterontwikkeling sprake is, terwijl ook lengte en structuur van meer gewicht zijn.
In de 18e eeuw raakte de klucht in verval op het grote toneel en verdween naar de dorpskermis, maar in de loop van de 19e eeuw kwam zij terug in andere theatervormen, b.v. cabaret en revue, in de vorm van de sketch. Tenslotte heeft de televisieshow deze zeer korte vorm van de klucht in brede lagen van de bevolking populair gemaakt. Uitgave: Vier excellente kluchten, door J.J. Mak (1950).
LITT. W.M.H.Hummelen, Repertorium van het rederijkersdrama (1968); H.Pleij, De sociale functie van humor en trivialiteit op het rederijkerstoneel (in: Spektator, 1975—76).