Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

houtmeten

betekenis & definitie

(mat hout, heeft hout gemeten), het bepalen van de inhoud van geveld hout en van staande bomen, alsmede van de houtvoorraad van opstanden en boscomplexen.

(e) Bij het houtmeten neemt men ter vereenvoudiging aan, dat de stam is opgebouwd uit een samenstel van regelmatige omwentelingslichamen. Dit wordt gedaan omdat een boom, en ook een daaruit gezaagd stamstuk (klos) onregelmatig van vorm is, waardoor het exacte volume slechts door onderdompeling in een vat met vloeistof (een xylometer) kan worden bepaald. Van de omwentelingslichamen (cilinder, paraboloïde) zijnde inhoudsformules bekend, zodat de staminhoud kan worden geschat uit de diameters op bepaalde plaatsen en de lengte. Vaak stelt men de inhoud van een liggende stam gelijk aan die van een cilinder van dezelfde lengte en met een diameter gelijk aan die welke halverwege tussen de stameinden wordt gemeten (formule van Huber). Voor nauwkeuriger bepaling denkt men de stam verdeeld in secties, waarvan de inhoud op de beschreven wijze wordt bepaald (sectiemeting). Voor de lengtemetingen gebruikt men een meetband of meetlat.

De diameters bepaalt men met de -vboomklem of uit omtrekmeting. Doordat directe bepaling van b.v. middendiameter en lengte aan staande bomen praktisch niet doenlijk is, schat men daar het volume veelal met behulp van inhoudsof massatabellen. Daartoe wordt van een boom de hoogte gemeten met een hoogtemeter en voorts de stamdiameter op de standaardhoogte van 1,30 m boven de grond (de diameter op borsthoogte of DBH) met boomklem, boomvork of diameterband. Het bij deze twee maten gemiddeld behorende boomvolume vindt men in de inhoudstabel. De tabel zelf wordt eenmaal voor een bepaald gebied vervaardigd door statistische verwerking van vele uit sectiemetingen aan gevelde stammen verkregen gegevens. De in de tabel opgenomen volumes kunnen met of zonder bast zijn, en betrekking hebben op alle bovengrondse boomdelen (boominhoud) of op de stam alleen (spilinhoud).

Worden slechts volumes gegeven van hout dikker dan een bepaalde diameter, dan spreekt men van dikof werkhout. Als gevolg van verschillen in specifieke stamvorm kan het stamvolume bij bepaalde hoogte en DBH voor verschillende boomsoorten aanzienlijke variaties vertonen, zodat inhoudstabellen per boomsoort moeten worden vervaardigd. Zulke verschillen in volhoutigheid kan men uitdrukken als de mate van diameterafname in de richting van de top (diameterverval) of als een vormgetal, dat des te groter is naarmate de stamvorm meer tot een cilinder nadert. Met dendrometers kan men de staande stam ook sectiegewijs kuberen. Voor het schatten van houtvolumes in regelmatige stapelingen van staatstukken van bepaalde afmetingen (sortimenten, b.v. papierhout) gebruikt men empirische reductiefactoren die op de ruimtelijke stapelinhoud worden toegepast. Partijen voor b.v. de houtvezelindustrie worden vaak gewogen; ter bepaling van het drooggewicht moet daarbij tevens het vochtgehalte worden vastgesteld.

In kostbaar ouder bos, alsmede voor wetenschappelijke doeleinden geschiedt de houtvoorraadbepaling van opstanden door volledige opname, waarbij van alle bomen de DBH wordt gemeten. Deze diameters vertonen zelfs in gelijkjarig bos een aanzienlijke variatie, waarmee een variatie in hoogte gepaard gaat. De tijdrovende hoogtemeting wordt hier vrijwel steeds beperkt tot een steekproef verspreid over de verschillende borsthoogtediameters. Uit het steekproefresultaat kan de opstand worden gekubeerd met de inhoudstabel, dan wel met gegevens verkregen door metingen aan enige gevelde representatieve bomen (modelbomen). In de praktijk geschiedt de inhoudsbepaling van opstanden veelal door steekproef gewijze opname, waarbij het type steekproef mede bepaald wordt door lokale omstandigheden, en de grootte door de gewenste nauwkeurigheid van het resultaat. Een moderne ontwikkeling is daarbij het gebruik van steekproeftrekking met ongelijke selectiekansen, waarop b.v. de puntsteekproefopname van Bitterlich is gebaseerd.

Daarbij kan men vanuit een standplaats in de opstand door boomtelling met een speciaal instrument, de spiegelrelascoop, het opstandsgrondvlak bepalen, d.i. de gezamenlijke oppervlakte van de stamdoorsneden op borsthoogte. Dit grondvlak en de gemiddelde opstandshoogte zijn nauw gecorreleerd met het opstandshoutvolume. Ten behoeve van de bosbedrijfsplanning ontleent men globale gegevens over opstandshoutvolumes aan →opbrengsttabellen. Tenslotte zij vermeld dat door stereoscopische metingen op luchtfotos van bosarealen, veelal in combinatie met controlemetingen in het veld, redelijke schattingen van houtvoorraden kunnen worden verkregen.

< >