Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

hobo

betekenis & definitie

[→Fr. hautbois], m. (-s), houten blaasinstrument met dubbel rietblad en een conische buis.

(e) De omvang van de hobo loopt van b tot g3. De toon is doordringend, met een nasaal timbre. Soorten: (bij Bach voorgeschreven) oboe da caccia, oboe d`amore, beide instrumenten van altkarakter, oboe piccolo (waarschijnlijk de tegenwoordige hobo). Een vergrote vorm van de hobo, de Engelse hoorn (althobo), in de 18e eeuw veel gebruikt, daarna verwaarloosd, is door moderne componisten veelvuldig toegepast.

< >