(hinkelde, heeft gehinkeld), (onoverg.) op één been voortspringen: hinkelend de straat oversteken; m.n. als kinderspel, waarbij de kinderen, al hinkelend, een steentje of houtje volgen dat zij van het ene vak van de hinkelbaan naar het volgende voortschoppen.
(e) Hinkelen is een oud kinderspel. In de oudheid ging het bij de Grieken en Romeinen erom het hinkelen zo lang of zo ver mogelijk vol te houden of anderen al hinkend te achtervolgen. Het is niet zeker of zij de in Europa in de middeleeuwen reeds verbreide speelvorm gekend hebben waarbij in een hinkelperk een steentje, scherf of hinkelblokje volgens bepaalde, vaak ingewikkelde regels hinkelend wordt voortgeschopt of -gegooid. De meeste hinkelperken zijn te herleiden tot de vorm van een labyrint. Het tegenwoordige kinderspel, meestal door meisjes gespeeld, zou teruggaan op een cultusdans die de afwisseling van leven, dood en wederopstanding als motief had: steeds weer gesteld voor nieuwe opgaven legt men hinkend, dus moeizaam, zijn levensweg af (→ganzenbord); sommige vakken van het hinkelperk worden nog altijd aangeduid met hel, hemel, paradijs of dood. LITT. A.de Cock en I.Teirlinck, Kinderspel en kinderlust in Zuid-Nederland i (1902); J.de Vries, Untersuchung über das Hüpfspiel (1957).