o., cultuurperiode waarin, vooral ten gevolge van de verovering van het Perzische Rijk door Alexander de Grote, de Griekse beschaving zich over het gehele Midden Oosten verbreidde.
(e) Door de verbreiding van deze beschaving werd het Grieks wereldtaal en de Griekse beschaving wereldbeschaving, overigens niet zonder dat zij in een aantal opzichten, m.n. op godsdienstig gebied, ook door de oosterse wereld werd beïnvloed. De voornaamste hellenistische centra waren: Alexandrië, Antiochië, Athene, Pergamon en het eiland Rhodos. Ook Rome heeft de invloed van het hellenisme ondergaan. In de oudheid heeft men het hellenisme niet als een van de Griekse beschaving te onderscheiden cultuur(periode) gezien. J.G. Droysen heeft de term hellenisme voor deze eigensoortige beschaving ingevoerd (Geschichte des Hellenismus, 1839).
De staatkundige geschiedenis van het hellenisme (323—30 v.C.) is voor een groot deel bepaald door de →diadochen, de opvolgers van Alexander de Grote, en hun afstammelingen, m.n. de Antigoniden in Macedonië, de Ptolemeeën in Egypte en de Seleukiden in Voor-Azië. Deze verdeling in drie grote rijken kreeg ca.280 v.C., na een lange machtsstrijd zijn beslag. Daarnaast wisten het koninkrijk Pergamon in Klein-Azië en de republiek Rhodos zich tot welvarende staten te ontwikkelen. Door het ingrijpen van Rome kwam aan dit betrekkelijke politieke evenwicht een einde. Macedonië werd tussen 200-148 v.C. door Rome machteloos gemaakt en tenslotte ingelijfd. Het rijk der Seleukiden verbrokkelde in de Syrische Oorlog (192-188 v.C.) en de resten werden in 64 v.C. als de prov.
Syrië deel van het Romeinse Rijk. Griekenland was reeds in 164 v.C. onder Romeins bestuur gekomen en Pergamon verviel in 133 v.C. bij testamentaire beschikking aan Rome. Het machteloze rijk der Ptolemeeën bleef onder Romeins toezicht voortbestaan totdat het na de Slag bij Actium in 30 v.C. door Octavianus werd ingelijfd.
De Griekse taal en hellenistisch-Griekse cultuur hebben, afgezien van de homogeen-Griekse gebieden, alleen vaste voet gekregen bij een betrekkelijk dunne bovenlaag van Macedoniërs, Grieken en vergriekste inheemsen, de bevolkingselementen waarop de hellenistische heersers bij uitstek voor steun waren aangewezen. Bij een groot deel van de bevolking, vooral op het platteland, handhaafde zich de oude landstaal en leefden oude opvattingen en tradities als onderstromen voort. Waar de politieke macht van de hellenistische heersers zich niet kon handhaven, zoals in Iran, ging ook de hellenistische cultuur goeddeels verloren.
De Griekse beschaving was een bij uitstek stedelijke; de door Alexander de Grote en zijn opvolgers gestichte steden in Azië werden centra en uitstralingspunten van de hellenistische cultuur. De steden, voor wier organisatie de Griekse polis het model was, kenden meestal slechts beperkt plaatselijk zelfbestuur. Er leefde echter een sterk ontwikkeld besef van Griekse identiteit. Twee belangrijke staatkundige ontwikkelingen onderscheiden de hellenistische samenleving van de oude Griekse wereld : de groei van grote territoriale staten en de kleiner wordende politieke rol van de steden. In het oude Griekenland was men burger van een stadstaat door afkomst; onderdaan van een hellenistische vorst was men doordat men woonde op door hem beheerst grondgebied. Zijn macht was daarbij zo groot, dat hij naar goeddunken kon beschikken over land en inwoners.
Hiermee hangt samen dat de polis niet meer het beheersende en samenbindende element in het leven van de burgers was en dat het gevoel van geborgenheid in de polisgemeenschap verdween. De enkeling was veel meer dan voorheen op zichzelf aangewezen. Dit individualisme uit zich o.a. in de litteratuur, de godsdienst en de filosofie.
Op wetenschappelijk gebied was de hellenistische tijd een bloeiperiode, m.n. van wiskunde en mechanica (→Eukleides, →Archimedes), filologie, filosofie en geografie (→Eratosthenes).
In de hellenistische tijd zijn nieuwe gebieden voor de handel ontsloten. De mogelijkheden van het kredietwezen werden verruimd en de omvang van de bedrijven werd groter; in de landbouw kwam produktie in grootbedrijven in zwang (Egypte, Sicilië, Carthago). Het Midden-Oosten werd in sterkere mate ontsloten voor het geldverkeer.
De hellenistische cultuur werd in veel opzichten door de Romeinen geabsorbeerd. Niet alleen was de oostelijke, Griekse rijkshelft van het Romeinse keizerrijk in cultureel opzicht een regelrechte voortzetting van de hellenistische rijken, ook de westelijke, Latijnse rijkshelft is sterk door het hellenisme beïnvloed, m.n. sinds de 2e eeuw v.C. Via Rome vooral heeft het hellenisme de Europese wereld diepgaand beïnvloed, [prof. dr. G.J.D.Aalders H. Wzn.] BEELDENDE KUNST. De kunst in de hellenistische periode verbindt de klassieke Griekse kunst uit de 5e en 4e eeuw v.C. met de kunst van het oude Rome in het tijdvak ca.300—27 v.C.
Op politiek gebied was Alexander de Grote, op geesteüjk terrein was Aristoteles grondlegger van het hellenisme. In deze periode ontstonden de eerste kunstverzamelingen, de kunstkritiek, het kennerschap en het kopiëren. Traditionele opvattingen zijn bepalend voor de tijd van het vroege hellenisme. De nieuw gestichte steden, o.a. →Alexandrië, streefden ernaar aan te knopen bij de 4e-eeuwse Griekse schoonheidsidealen, een soort archaïsme waarbij in de beeldende kunsten de voorbeelden van →Lysippos, →Bryaxis, →Praxiteles en →Apelles van groot belang waren. Het streven naar pathos, theatrale effecten, een sterke licht-donker-werking en een hard realisme deden zich vooral tijdens het middenhellenisme (ca.280—100 v.C.) voor. Deze periode is o.a. bekend door de opgravingen op →Delos, waar hellenistische bouwwerken, schilderkunst (frescos), mozaïeken en beeldhouwkunst werden aangetroffen, en door de opgravingen in Pompeii, Herculaneum en Boscoreale, waar vooral villas aan het licht kwamen. De grote hellenistische steden met de officiële bouwkunst waren Priëne, Lindos, Kos, Kamieros, Magnesia, Heliopolis (Baalbek) en vooral →Pergamon, dat m.n. onder Attalos I (Soter) en Eumenes II (ca.200 v.C.) een centrum van cultuur was.
Beelden zoals de Stervende Galliër en de Laokoöongroep en het enorme reliëf aan het grote Zeusaltaar en het Telefosfries tonen de hellenistische sculptuur op haar hoogtepunt; deze kunst had een uitstraling over het gehele Middellandse-Zeegebied. De schilderkunst van deze periode komt vooral tot uiting in de frescos en de mozaïekkunst in de mozaïeken te Pompeii.
De laathellenistische periode vertoont drie verschillende artistieke tendensen: een stroming, die teruggreep op de klassieke kunst van de 5e eeuw v.C., een stroming die de pathetische stijl van de middenhellenistische periode voortzette, en een nieuwe classicistische stijl die zich vooral richtte op de late Attische stijl uit de 5e eeuw v.C. (het neo-Attisch). Vele monumenten zijn in het oosten van het Middellandse-Zeegebied opgericht onder de Romeinen die deze gebieden toen reeds veroverd hadden. LITT. J.Kaerst, Gesch. des Hellenismus I, II (1927, 1926); M.I.Rostovtzev, Social and economie hist. of the hellenistic world (1941); W.W.Tarn en G.T. Griffith, Hellenistic civilization (1952; 3e dr. 1974); S.K.Eddy, The king is dead; studies in the Near Eastern resistance to hellenism (1961); M.Bieber, The sculpture of the hellenistic age (1961); T.B.L. Webster, Hellenismus (1966); E.Will, Hist. politique du monde hellénistique (1966-67); C.Schneider, Kulturgesch. des Hellenismus (1967—69); F. Altheim en J.Rehork (red.), Der Hellenismus im Mittelasien (1969); F.E.Peters, The harvest of hellenism (1970); J.Charbonneaux, R.Martin enF.Villard, La Grèce hellénistique (1970); C.M.Havelock, Hellenistic art (1971); J.Ferguson, The héritage of hellenism (1973.